Goed dat overheid haar eigen critici financiert
Subsidies voor actiegroepen zijn een zegen voor het hele land, dat bewees Alexis de Toqueville al.
’Is minister Cramer mesjogge geworden?’, vroeg De Telegraaf zich vorige week af in een lang artikel waarin verslag werd gedaan van subsidies aan milieuclubs. De vraag was natuurlijk retorisch: de subsidies waren voor onzinnige doelen, en daarbij, waarom zou de overheid haar eigen critici in leven houden?
Nu waren inderdaad niet alle subsidies op het eerste gezicht even welbesteed – geld voor een milieusoap die uitgezonden gaat worden op een zender die bijna niemand kan ontvangen lijkt inderdaad weggegooid geld. Maar in deze discussie bestaat het gevaar dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Inderdaad, niet alle subsidies zijn misschien even zinnig, maar het principe dat de overheid haar eigen critici financiert moet niet ter discussie staan. Publiek debat is namelijk te belangrijk om aan het toeval over te laten.
Frank Köhler van Milieudefensie wees eerder in Trouw al op de belangrijke rol die milieuorganisaties hebben gespeeld bij het agenderen van vraagstukken op gebied van milieu- en duurzaamheid. Maar er is nog een andere reden waarom actieve critici van belang zijn: uiteindelijk presteert de overheid beter als ze wordt omgeven door actieve en betrokken burgers. Al dan niet gesubsidieerde organisaties die overheidsbeleid bestuderen en bekritiseren, die alternatieven voor beleid aandragen en die burgers mobiliseren zijn daarbij van groot belang.
Een verband tussen burgerparticipatie en overheidsprestaties is voor het eerst gesuggereerd door Alexis de Tocqueville die tijdens zijn reis door de Verenigde Staten in de vroege negentiende eeuw al opmerkte dat Amerikanen een zeer actieve rol speelden in het besturen van hun land; ze waren niet alleen kiezer, maar ook lid van talloze organisaties die we later als belangen- en actiegroepen omschreven, en die nu onder de naam ’civil society’ bekend staan.
Het door De Tocqueville gesuggereerde verband is een jaar of vijftien geleden nader onderzocht door David Putnam. In Making Democracy Work, een internationaal gezaghebbend boek, doet hij verslag van zijn onderzoek naar het verband tussen participatie en overheidsprestaties. Putnam richtte zich op het bestuur van Italiaanse provincies. En wat bleek: in provincies waar burgers zich actiever toonden, was het overheidsbestuur ook beter van kwaliteit.
Putnam zag hierin een bevestiging van een stelling van De Tocqueville, dat actieve burgers, die over voorstellen en beleid van hun overheid debatteren uiteindelijk het beleid verbeteren, simpelweg omdat er meer over gepraat is en omdat de zaak van meer kanten is bekeken.
De consequentie van dit onderzoek zal duidelijk zijn: als het bespreken en bekritiseren van overheidsbeleid bijdraagt aan een betere overheid, dan is het stimuleren van een omgeving waarin dat kan gebeuren een zinnige daad, en is geld besteed aan organisaties die dit soort activiteiten ondernemen beslist niet weggegooid. De overheid doet er dus wel degelijk goed aan om haar eigen critici te financieren.
Het lijkt voor de hand te liggen dat de overheid alleen subsidies geven aan organisaties die de overheid gunstig gezind zijn en die het beleid ondersteunen. Maar dat zijn in zekere zin de minst nuttige organisaties, omdat ze aan het proces van verbetering door kritiek geen wezenlijke bijdrage leveren. Hiertegenover staat overigens wel dat van de ontvangers van subsidies zich beperken tot nuttige kritiek, en zich uiteindelijk neerleggen bij beslissingen. Veel milieuorganisaties gaan bijvoorbeeld nadat een besluit genomen is nog eens naar de rechter, en hoewel niemand de gang naar de rechter ontzegd kan worden, is het de vraag of dat nu met overheidssubsidie moet.
Voor gezagsdragers is dit een lastig parket. Het betekent dat ze zich veel moeten laten welgevallen; niet alleen de kritiek van organisaties die ze zelf subsidiëren, maar ook de opschudding die daarover weer kan ontstaan.
Het kan dus aantrekkelijk lijken om de subsidies dan maar stop te zetten zodat zowel de kritiek als de opschudding verdwijnen. Voor een minister die onder vuur ligt kan dit een aantrekkelijk vooruitzicht zijn, maar de overheid en de burger zijn uiteindelijk de verliezers. „In a democratie is het verschillen van mening een teken van vertrouwen”, stelde de Amerikaanse senator William Fulbright. Het stimuleren van kritiek is dus een waardig subsidiedoel.