Gevreesd en geliefd in Den Haag, maar bovenal gezaghebbend
Hoewel hij nimmer hoofdredacteur is geworden, was Willem Breedveld sinds het begin van de jaren tachtig het gezicht en later ook steeds vaker de stem van Trouw. Als journalist zag hij het als zijn opgave de emoties die de natie beroerden, in de juiste woorden te vatten. Daarbij ging het niet zozeer om de mening, als wel om de redenering en de toonzetting.
Onvermijdelijk eindigde het laatste gesprek met Willem Breedveld bij zijn meest fundamentele notie over democratie. ’Macht moet zich kunnen meten aan een andere macht. Daar worden ze allebei beter van. Als macht geen tegenspraak ondervindt, ontspoort de boel.’ Daarom pakte hij politici in zijn commentaren en beschouwingen hard aan, maar trad hij ze in de persoonlijke sfeer tegemoet met mildheid en oog voor menselijke zwakheden. In politiek Den Haag was hij door deze houding zowel gevreesd als geliefd, en niet te vergeten gezaghebbend.
Zijn gezag, dat steunde op kennis van de politieke theorie en ruime ervaring, werd vermoedelijk nog versterkt door zijn bronzen stemgeluid, dat een oer-Hollandse nuchterheid uitdrukte, een grondtoon wars van gekte en winderigheid. Piet Hagen nam hem in zijn boek over de Nederlandse persgeschiedenis op in de rij van 48 journalisten die het vak in de afgelopen anderhalve eeuw kleur en gezicht gaven.
Breedveld is maandagavond na een ziekbed van enige maanden overleden. Hij heeft de kabinetsformatie tot het laatst toe goed, via de krant en de radio, kunnen volgen. Dat stelde ons in staat het politieke spel dat de afgelopen tijd werd gespeeld te spiegelen aan de beruchte formatie van 1973, die tot het kabinet-Den Uyl leidde. De uitkomst van die exercitie stond gisteren in de krant.
Het kabinet-Den Uyl heeft om meer dan één reden een voorname rol gespeeld in Breedvelds leven. In zijn ogen behoorde het met de oorlog, het Oranjehuis en de watersnoodramp tot de ijkpunten voor de naoorlogse generaties Nederlanders. „Wat mij altijd is bijgebleven, was de intense betrokkenheid van mensen bij de politiek in die dagen”, zei hij afgelopen vrijdag, toen het CDA-congres in Arnhem ter sprake kwam dat zo zwaar worstelde met de vraag of het met een ondemocratische partij in zee zou gaan. „Toen voelde ik weer diezelfde emotie en betrokkenheid.” Tegelijk vroeg hij zich af of de huidige leiding van het CDA dat engagement wel op waarde heeft weten te schatten.
Het kabinet-Den Uyl, dat als ’het meest progressieve ooit’ de geschiedenis is ingegaan, was het enige dat hij niet van buitenaf meemaakte, maar van binnenuit als adviseur van de premier. Hij leerde Den Uyl in die jaren kennen als een politicus die waar hij ook kwam voortdurend zelf tegenspraak uitlokte. Zo hield hij zichzelf en zijn omgeving scherp. Uitzonderlijk was het wel, zo is hem later gebleken. De meeste machthebbers omringen zich gaandeweg met mensen die hen naar de mond praten en verliezen zonder dat ze het in de gaten hebben het zicht op de werkelijkheid.
In de journalistiek opereerde Breedveld als een volleerd Uyliaan. Als hij de redactie opkwam of aanschoof aan de Trouw-tafel in het Kamerrestaurant, wierp hij steevast een vraag of een stelling op. Het was zijn vaste overtuiging dat je mensen door het stellen van de juiste vragen bij de publieke zaak kon betrekken. „Politiek is emotie, maar je moet daar als politicus wel op de goeie manier gebruik van maken.” Als journalist zag hij het als zijn opgave de emoties die de natie beroerden, in de juiste woorden te vatten. Daarbij ging het niet zozeer om de mening, als wel om de redenering en de toonzetting. Het schrijven van een commentaar was voor hem in huiselijke taal ’het oplossen van een puzzeltje’.
De grondpatronen van de politiek leerde hij kennen op de Zuid-Hollandse eilanden, waar hij in de jaren zestig als verslaggever van het Nieuwsblad voor de Hoeksche Waard, Putten en IJsselmonde de raadsvergaderingen in de verschillende dorpen volgde. „Als je eenmaal weet hoe het in de dorpspolitiek werkt, weet je ook hoe het in de landelijke politiek werkt. Er is niet zoveel verschil”, zei hij graag tegen mensen die over de Haagse politiek al te gewichtig deden.
Breedveld belandde op de Haagse redactie van Trouw in 1968, de tijd waarin het kabinet-De Jong de woelingen van die dagen poogde te beheersen met een beleid van ’verend opvangen’. In de politiek werd de polarisatie, op gang gebracht door de PvdA na de Nacht van Schmelzer, steeds scherper. Hoewel hij tegenover de progressieve beweging sympathiek stond, hield de jonge verslaggever ook afstand. Hij zag niks in de heftige polarisatie en voelde zich meer thuis bij Den Uyl, ’die ondanks de beeldvorming nooit heeft gepolariseerd en altijd oog bleef houden voor de smalle marges’.
Als politiek commentator van Trouw tussen 1978 en 1993 koos hij positie tussen het CDA en de PvdA in, een beetje links van het midden. Voor de beoordeling van de politieke ontwikkelingen en manoeuvres liet hij zich leiden door een eenvoudig kompas: de VVD is de vijand, het CDA moet zich aan zijn uitgangspunten houden, de PvdA moet niet drammen. De lichte ironie moest hierbij niet over het hoofd worden gezien. Breedveld was zich er wel scherp van bewust dat de wereld ’altijd iets ingewikkelder in elkaar zit’, maar in de kern klopte het wel. Onder het kabinet-Van Agt/Wiegel schreef hij een keer zo’n hard commentaar over de VVD, dat fractieleider Rietkerk hem in de wandelgangen van de Kamer uit woede bij zijn sik beetpakte. „Ho, ho, makker, we hebben persvrijheid”, stamelde Breedveld, in de hoop een gevoelige liberale snaar te raken, maar dat maakte Rietkerk alleen nog maar bozer.
In de journalistieke houding van Willem Breedveld was altijd iets voelbaar van de omgeving waarin hij als zoon van een beurtschipper opgroeide, het vlakke oude land van de Krimpenerwaard aan de rivier, onder een ontzagwekkende hemel. Hij was zich sterk bewust van de ijdelheid der dingen, de wijsheid van Prediker dat alle beken naar zee stromen en de zee nochtans niet voller wordt. Hij zocht dan ook altijd naar het verhaal achter de feiten, de feiten zelf voor betrekkelijk houdend, tot ergernis van collega’s die al te zeer gebukt gaan onder Schopenhauers waarneming dat kranten slechts de secondewijzers van de geschiedenis zijn en nog zelden gelijk lopen ook.
Zijn jeugd in het orthodox-gereformeerde milieu in de Krimpenerwaard was tegelijk een vroege politieke leerschool. Hij ontdekte al snel dat in de kerk van zijn ouders degenen die een absolute waarheid verkondigden vaak uit machtsmotieven handelden. Hij hechtte daarom niet zo aan grenzen tussen geloofsopvattingen, zoals bleek bij de Heilige Mis in de Sint Jan in Den Bosch ter gelegenheid van de opheffing van de Katholieke Volkspartij in 1980. Tot verbijstering van enkele protestantse collega’s beantwoordde Breedveld zonder aarzelen de oproep van de bisschop ter communie te gaan. Toen hem om uitleg werd gevraagd, zei hij: „Als de Heer mij roept, wie ben ik dan om daar geen gehoor aan te geven?”
Hoewel schrijvend voor een van oorsprong gereformeerde krant als Trouw was Breedveld het tegendeel van de gereformeerde scherpslijper en individualist. Hij aanvaardde de verscheidenheid aan opvattingen juist als een belangrijke voorwaarde voor een democratische cultuur. Sterker nog, de democratie diende om de verschillen in visie op vreedzame wijze op te lossen. In die zin was hij een typische hervormde, die alvorens een commentaar te tikken veel tijd nam om zijn mening aan die van anderen te toetsen. Vanuit deze houding en zijn impressionistische kijk op de dingen kon de krant de afgelopen jaren een krachtig en doordacht tegenwicht bieden aan de lompe ik-zeg-wat-ik-denkcultuur en de verkettering van de multiculturele samenleving. De paradox was dat dit tegenwicht niet voortkwam uit een wazig soort pantheïsme, maar juist uit een sterk gevoelde eigen identiteit.
Breedveld was een man die als mens en als journalist zijn eigen weg ging. In de jaren negentig, toen daar nog een taboe op rustte, schreef hij een commentaar onder het kopje ’Leve het gezin!’ Een aantal redacteuren was daarover zo verontwaardigd dat ze het commentaar uit de krant scheurden en op een dartboard prikten om er pijltjes op te gooien. Breedveld reageerde quasiverbaasd toen hij dat naderhand hoorde: „De helft van die mensen heeft potdomme zelf een gezin en als je ze vraagt of ze wat anders willen zeggen ze: nee.”
Hoewel hij nimmer hoofdredacteur is geworden, was Breedveld sinds het begin van de jaren tachtig het gezicht en later ook steeds vaker de stem van Trouw. Hij was bekender dan de meeste van de opeenvolgende hoofdredacteuren. Ik heb hem wel eens gekwalificeerd als ’de beste hoofdredacteur die Trouw nooit heeft gehad’. Dat hij het nooit is geworden, lag aan de tijd die om een redactiemanager vroeg, aan de breedte van zijn activiteiten en aan zijn geringe interesse in kantoorpolitiek. Misschien speelde hem ook parten dat hij ooit als oog en oor voor Den Uyl had gewerkt. Dat is dan kortzichtigheid geweest, want zijn onafhankelijkheid en integriteit stonden buiten twijfel. Geconfronteerd met twijfel daarover zei hij in 2002: „De lezer zal een commentator en columnist moeten beoordelen op wat hij schrijft: daaruit moet zijn onafhankelijkheid blijken.”
Breedveld heeft het vak in de loop der jaren diep doordacht, zoals blijkt uit zijn boek ’De stamtafel regeert’ uit 2005. Hij kon ook daarom jonge collega’s krachtig stimuleren, zowel op de krant als op de universiteit in Leiden waar hij een dag in de week doceerde. Daarnaast heeft hij samen met anderen aansprekende schetsen geschreven van het kabinet-Den Uyl (’De verbeelding aan de macht’) en van De Gaay Fortman sr (’De onverstoorbare gang van W.F. de Gaay Fortman’). Van begin af aan was hij betrokken bij het Parlementair Jaarboek, een jaarlijkse uitgave van het Centrum voor parlementaire geschiedenis in Nijmegen. Dat paste in zijn visie op het parlement, dat in zijn ogen een vitale tegenmacht moest vormen tegenover de regering, de bureaucratie en de waan van de dag.
Niet alleen zijn dierbaren, maar ook de krant, de wetenschap en de politiek zullen hem missen.