Geen '74 met een goede afloop
Elke wedstrijd staat op zichzelf, hadden ze tot in den treure gezegd. En ik had zo gehoopt dat deze wedstrijd heel erg op zichzelf had gestaan. Dat hij weinig gemeen zou hebben met die zes voorgaande wedstrijden, behalve dan de positieve uitslag natuurlijk. En elk toernooi staat op zichzelf. Ook dat.
Ik had zo gehoopt dat de finale van dit toernooi genoeg gemeen zou hebben met het voetbal dat we in die finales van ’74 en ’78 hadden laten zien, behalve dan de negatieve uitslag natuurlijk. Maar het werd een slijtageslag, met heel veel gele kaarten, die op het randje van het toelaatbare zat, vooral de eerste helft. En Nederland speelde precies hetzelfde als in de vorige zes wedstrijden. Opportunistisch krokodillenvoetbal, de wedstrijd stilleggen en dan ineens: hap. Maar ondanks power balance- bandjes, ondanks de bekering tot het katholicisme van Wesley Sneijder, ondanks het geloof in de goddelijke eigen kracht, duurde het geluk dat Nederland overvloedig had in deze finale maar tot vier minuten vóór het einde van de verlenging. 1-0 voor Spanje.
Maar als deze finale iets liet zien, dan was het de enorme kloof die er is gegroeid tussen de wereld van het voetbal en de echte wereld, tussen het voetbal op dit toernooi waarin Nederland vooral een weerbaar Nederland was, maar niet het Nederland dat de één miljoen echte voetbalkenners hadden willen zien en de enorme spanning die werd opgebouwd in de samenleving en in de wereld.
Maar één ding hebben dit voetbal en de gang van zaken in de wereld als gevolg van het voetbal gemeen. Voetbal is een contactsport, en er was heel veel contact in deze wedstrijd, niet met de bal, maar vooral met elkaar, met de scheidsrechter ook. En er was ook heel veel contact in de samenleving. Nederland staat weer op de wereldkaart en iedereen kent ons weer.