Gecondoleerd met jullie hond

Mira is dood. We hebben haar laten inslapen. Was ze een gezinslid? Hoe spreek je eigenlijk over het verlies van een huisdier? Een zoektocht naar de tussentaal.

LODEWIJK DROS

Lodewijk Dros (Texel, 1964) is theoloog en chef van Letter&Geest.

Of we aan wilden schuiven op een terrasje, sms'ten ze, ze zaten al aan de wijn. Ik vroeg of het goed was dat ik alleen kwam, mijn vrouw bleef thuis vanwege Mira. Even later legde ik de toedracht uit. Onze vrienden begrepen dat wel, dat merkte ik meteen, maar hun woorden haperden wat. "Moet ik nu zeggen dat er op Mira gepast wordt, of heet dit waken?"

Ik zocht naar een woord in de buurt van waken, won nog wat tijd door een teug bier te nemen. "Eh, waken, denk ik."

Mira was aan onze zorg toevertrouwd, en soms kies je daar niet voor. Na een ongebruikelijk snelle adoptie werd ze deel van ons gezin en ze droeg, al was ze meer van mijn vrouw dan van mij, mijn achternaam. In de la zag ik vanochtend haar laatste strip pillen liggen, het recept was uitgeschreven op naam van Mira Dros. Toen ze bij ons introk, was dat een onvertrouwd gezicht: een toevoeging aan een voltooid gezin en alles was vreemd aan haar, haar geur, haar taal, haar gewoonten.

Ze was goed opgevoed, dat hielp. Haar achtergrond had ze niet mee. Mira was gefokt als vechthond, maar als zodanig mislukt. Een conflictmijdster was ze, deze half pitbull, half mastino: een beetje keffende teckel deed haar de steven al wenden. Haar voorkomen, vooral haar kaak, was zo imposant dat moskeegangers op straat met respect uitweken, terwijl ze haram zeiden. Dat was ze voor ons eerst ook: je hebt hondenmensen en kattenmensen en wij waren van de katten. Mira zorgde ervoor dat we die eenkennigheid kwijtraakten.

Ik geloof niet dat je het liefde mag noemen, maar waarom eigenlijk niet? Door haar snapte ik Gerard Reve toen hij schreef: "Indien Gods heil wel voor mij en mijn medemensen, maar niet voor mijn huisdieren Kinkie en Knorretje Panda zou gelden, dan mag God van mij dat heil houden en er veel lol aan beleven."

Nu is Mira dood. Bijna dertien was ze. De laatste week van haar leven kon ze dankzij die pillen nog prettig door, eten, wandelen, spelen met andere honden en lekker languit op het dakterras. We wisten toen al dat de kans klein was dat ze de dertien zou halen, en het bericht van de dierenarts dat ze kanker had (al meed zij dat woord zorgvuldig) maakte dat haar einde aanstaande was. Op de dag dat ze de trap niet meer opkwam, haar nimmer aflatende eetlust kwijtraakte en ze begon te hijgen van louter liggen, was het geen dilemma meer. We hadden het er vaker over gehad. Ze mag niet stikken, een dierwaardig leven tot het eind, geen gedokter dat niets dan tijd toevoegt, dat hadden ze in de dierenkliniek ook al gezegd. Net als in de mensengezondheidszorg gaat daar de teller volop lopen als er weinig tijd van leven meer is. Een duur slotakkoord.

De vermenselijking van het dier is niets nieuws. In 1634 liet de gereformeerde rechtenprofessor en schout Willem de Bondt zijn schoothondje Tyter - de nu legendarische 'bonte hond' - als een prinsje begraven, met een groteske rouwstoet, klokgelui, en een begrafenisdiner waaraan hoogleraren en Leidse stadsbestuurders aanzaten. Maar toen mocht het baasje rekenen op hoon en spotprenten. Joost van den Vondel haalde venijnig uit naar de 'dootgraaver van de honden' - Vondel had net twee kinderen verloren.

Vier eeuwen later hebben we dierenbegraafplaatsen en ondertekent Woef met z'n pootafdruk een rouwadvertentie.

Honi soit qui mal y pense.

Als boerenzoon was me de dood al vroeg vertrouwd. Op boerderijen wordt minstens zoveel gestorven als geleefd. Ondanks de goede zorgen ging een 'sog' (moederloos zuiglam - ooi was in het kraambed gebleven) in mijn armen dood, en alle andere beesten gingen op hun slachttijd: vet genoeg, oud genoeg, van het verkeerde geslacht, of te oud om nog eieren of melk te leveren.

Even praktisch was de taal die ik erover meekreeg en die me decennia vertrouwd bleef. Twee weken geleden zei ik nog 'afmaken door de veearts'. Maar im Angesicht des Todes wonnen de woorden van de stad het, de plattelander in mij bleek verdrongen door de nieuwe norm, de mensentaal van Marianne Thieme. Het boerenvocabulaire kwam me ineens te hard voor. Ik zocht naar tussentaal.

We zullen haar moeten laten inslapen, hoorde ik mezelf tegen de dierenarts zeggen. Zij klonk meelevend, ze kende het dossier en we konden meteen langskomen voor 'euthanasie'. Om de een of andere reden gebruik ik dat begrip niet, dat is al te menselijk. Laten inslapen, dat is beter, zodat de hond sterft. 'Sterft' houdt het midden tussen 'doodgaat' en overlijdt'.

Een dilemma was het niet, zei ik al. Een dier is aan je zorg toevertrouwd en dat dier hoor je een goed leven te geven. Waar een goede dood bij hoort, althans geen slechte. Daarom stapten we met ons vijven in de auto, een dikke dertig kilo hond op schoot. Ik dacht aan de collega die had beloofd een kaarsje te branden. Er is een tijd geweest waarin ik dat gekroonde waanzin had gevonden. Nu deed het me nog goed ook.

Daar zitten we om Mira heen, twee slaapmiddelen krijgt ze van de dierenarts die zacht spreekt. Wij aaien. Betraande gezichten. Dan die laatste prik die ze 'spuitje' noemen.

In de finale minuten zien we haar gaan. Ik denk aan het magistrale bijbelboek Prediker. "Ik zei tegen mezelf dat God de mensen heeft bevoorrecht: ze beseffen dat ze als de dieren zijn. Niet meer dan de dieren zijn ze. Ze ademen hetzelfde leven en sterven dezelfde dood, dat is hun lot. Een mens is niet beter af dan een dier, want alles is leegte. Alles gaat naar dezelfde plaats, alles is uit stof ontstaan en alles keert terug tot stof. En wie durft te beweren dat de levensgeest van de mens opstijgt en die van het dier neerslaat op de aarde?"

De dierenarts haalt ons uit onze verstilling.

"Weten jullie al wat jullie willen?"

We nemen haar mee. De dierenarts stelt verder geen vragen, wij rekenen af, leggen de dode hond in de achterbak en rijden westwaarts, naar een particulier stukje natuur net buiten de stad. We hadden haar achter kunnen laten, af laten voeren naar de dierendestructie, maar we kiezen een door veldboeketten overwoekerd heuveltje als laatste rustplaats. Het zal wel niet mogen, maar ach.

In de stromende regen delven zoon en schoonzoon een gat. Dan laten we haar neer, één, twee, drie, in Godsnaam, en scheppen gevijven het grafje dicht, beetje aanstampen, plaggen terugleggen. Mijn dochter legt er een bloem op, ik ken de naam niet, maar het is een paarse bloem.

Mira heeft een mooi uitzicht hier, zegt mijn vrouw. Inmiddels is de regen opgehouden en we kijken uit over polderland dat buiten ons zicht uitloopt op de autosloperij waar onze vechthond geboren is. "Een once in a lifetime-hond", zegt mijn vrouw. Onze hond, die altijd zal rondlopen in de jeugdherinneringen van onze kinderen. Haar hond.

De volgende dag leest ze me met lichte verbazing in haar stem een sms van haar Marokkaanse collega voor. "Gecondoleerd." Buren brengen een bloemetje. Per post arriveert weer een paar dagen later een smaakvol, handgeschreven kaartje. De dierenarts betuigt haar medeleven. "Heel veel sterkte met het verlies van Mira." Wie durft te zeggen dat de stad kil en anoniem is?

Onze vrienden met wie we anders op dat terrasje hadden doorgebracht, zijn, hoe zeg je dat, van het cartesiaanse type: een mens is geen dier. Maar ze mailen ons: "Gecondoleerd met het overlijden van Mira. Wij als principiële niet-hondenbezitters begrijpen inmiddels een beetje wat een hond in een gezin kan betekenen."

Door Mira weet ik dat zij en de haren zich, het dierenrijk uit, definitief hebben genesteld in de mensenwereld. Wij hebben ze onze gezinnen binnengehaald. En daar heb ik nog geen woorden voor.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden