Europa begon bij een middeleeuwse droom

'Koningin Europa', een kaart uit 1582, een variant gemaakt door Heinrich Bünting Beeld x
'Koningin Europa', een kaart uit 1582, een variant gemaakt door Heinrich BüntingBeeld x

Zestig jaar geleden werd met het Verdrag van Rome de basis gelegd voor de Europese Economische Gemeenschap (EEG), de voorloper van de Europese Unie. De voorgeschiedenis van die samenwerking gaat veel verder terug dan twee verwoestende oorlogen die aan het akkoord voorafgingen.

Paul van der Steen

Twee mannen zetten op 25 maart 1957 namens Nederland hun handtekening onder het Verdrag van Rome: minister van buitenlandse zaken Joseph Luns en Hans Linthorst Homan, directeur Europese integratie op het ministerie van economische zaken. De verantwoordelijke premier Willem Drees was gewoon aan het werk in Den Haag. Hij begreep de noodzaak van verdere economische samenwerking tussen Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Italië, maar riep - zoals vaker - op om het verstand te blijven gebruiken. Hij ageerde tegen het nemen van "Kwasi-supranationale stappen" en het scheppen van allerhande organen zonder dat men over hun bevoegdheden overeenstemming had bereikt.

Was Drees daarmee een euroscepticus? In de ogen van sommige, veel enthousiastere collega-politici leek het daar een beetje op. De premier wist dat. "Ik ben hier een beetje verdacht", zei hij in 1958 tijdens een afscheidsdiner voor Sicco Mansholt. Deze partijgenoot, al jaren minister van landbouw, visserij en voedselvoorziening, vertrok naar Brussel om daar lid van de Europese Commissie te worden.

Maar op het moment dat Drees het over zijn verdachte status had, haalde hij een boekje uit 1930 tevoorschijn: 'Les cent premiers Européens' (De honderd meest vooraanstaande Europeanen). Daarin stond het portret van Willem Drees in die dagen. De PvdA'er wilde maar even zeggen: hij was destijds met vooruitdenkende collega's al een voorstander geweest van meer internationale samenwerking, onder meer in de vorm van een douane-unie. Door de ontwikkelingen in de jaren daarna (crisis, opkomende dictaturen, oorlog) kwam het niet tot daden. Het echte bouwen aan Europa begon pas op de rokende puinhopen van het continent in 1945. Met de gruwelen en de vernietiging nog vers in het geheugen kregen veel oudere dromen opeens de urgentie die ze tot dan toe hadden gemist.

Plannen door de eeuwen heen

De Florentijnse schrijver Dante Alighieri, vooral vermaard vanwege 'De goddelijke komedie', voerde ruim zevenhonderd jaar geleden al een eerste gedachte-experiment uit. In zijn 'Monarchia totius europae' pleitte hij al voor een Europa onder één kroon. Het kon het gebied alleen maar goed doen. In de bestaande situatie was oorlog eerder regel dan uitzondering. Van erg veel realiteitszin getuigde Dantes visie niet: de landkaart van Europa was een nog veel grotere lappendeken dan vandaag de dag.

De dromen en plannen kwamen en gingen in de eeuwen die volgden. De Boheemse koning George van Podiebrad opperde midden vijftiende eeuw een bijstands- en niet-aanvalsverdrag tussen christelijke vorsten, inclusief sancties in geval van schendingen. Het idee had te maken met de Turkse dreiging, maar evengoed met de gevaren die de koning te duchten had van zijn Europese collega's.

William Penn, zoon van een Britse admiraal en een Nederlandse moeder, publiceerde in 1693 zijn 'Essay towards the present and future peace of Europe'. Hij vond dat er een Europese Rijksdag moest komen, waarin door onderling overleg - zonder oorlogsgeweld - problemen uit de wereld konden worden geholpen. Europa wilde hij ruim zien: om de stabiliteit echt te waarborgen moesten ook de Russen en de Turken bij de Rijksdag worden betrokken. Het bleef bij plannen. Penn zou vooral de geschiedenisboeken ingaan als de stichter (en naamgever) van Pennsylvania en de stad Philadelphia.

Harde hand

Napoleon was de eerste die na Karel de Grote grote delen van Europa weer wist te verenigen. Met harde hand. Na zijn nederlaag draaiden de overwinnaars van de Fransman de meest revolutionaire ideeën weer terug en hertekenden ze op het Congres van Wenen de kaart van het continent. Intensieve diplomatie moest de verhoudingen goed houden, maar oorlog bleef steeds een reële dreiging.

"Er komt een dag waarop de wapens uit jullie handen zullen vallen!", voorspelde de Franse schrijver Victor Hugo. Tot twee keer toe sprak hij zich heel nadrukkelijk uit voor een Verenigde Staten van Europa, de eerste maal vlak na het roerige revolutiejaar 1848, en bijna een kwart eeuw later na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 nog eens. "Er komt een dag waarop een oorlog tussen Parijs en Londen, tussen Sint-Petersburg en Berlijn, tussen Wenen en Turijn net zo absurd zal lijken als een oorlog tussen Rouen en Amiens, tussen Boston en Philadelphia. Er komt een dag waarop jullie, Frankrijk, Rusland, Italië, Engeland, Duitsland, alle naties op dit continent, je in een nauw verweven hogere gemeenschap zullen verenigen en de grote Europese broederschap zullen stichten zonder dat dit ten koste gaat van de bijzondere verworvenheden van jullie roemrijke individualiteit."

Aan optimisme geen gebrek bij Hugo: "Er komt een dag waarop er geen andere slagvelden meer zullen zijn dan de markten die zich voor de handel openstellen en de geest die zich voor de ideeën openstelt. Er komt een dag waarop kogels en bommen door stembriefjes vervangen worden, door het algemene kiesrecht van de volkeren, door de besluiten van één grote soevereine senaat die hetzelfde voor Europa zal betekenen als het Parlement in Engeland en de Nationale Vergadering in Frankrijk." En het zou geen eeuwen meer duren, droomde Hugo verder. Over de manier waarop de eenwording tot stand zou moeten komen, bleef hij echter in het vage.

Nationalisme

Ondertussen ontstonden in rap tempo wel steeds meer internationale verbanden door industrialisatie, technologische ontwikkelingen (bijvoorbeeld telegraaf en trein), opkomend toerisme en wetenschappelijke contacten. Landen kwamen tot afspraken op het gebied van internationaal recht. Meer idealistische types probeerden ondertussen langs andere wegen tot verbroedering te komen met uiteenlopende initiatieven als het cultiveren van een nieuwe taal (het Esperanto) en de wedergeboorte van de Olympische Spelen uit de Oudheid.

Maar een andere kracht die zich in de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw misschien nog wel sterker manifesteerde, het nationalisme, legde juist sterk de nadruk op het eigene. Aanvankelijk bestond er niet eens spanning met internationalistische tendensen. De Griekse onafhankelijkheidsstrijd kon rekenen op sympathie uit vrijwel heel Europa. Guiseppe Mazzini, een van de architecten van de Italiaanse eenwording, zag de Risorgimento (letterlijk: herrijzenis) van zijn natie en de totstandkoming van een supranationaal bestel als twee parallelle sporen. Maar uiteindelijk maakte het nationalisme met zijn pikkendrift op staatsniveau toch echt de krachten los die leidden tot de Eerste Wereldoorlog.

De miljoenen doden en gewonden van die strijd tussen 1914 en 1918 waren nog niet voldoende om Europese samenwerking echt op gang te krijgen. In het interbellum werd wel volop over het vraagstuk gepraat en gedacht. Graaf Richard von Coudenhove-Kalergi ontpopte zich daarbij als een van de centrale figuren. Op internet is hij anno 2017 nog een geliefde kop van jut voor veel nationalisten. Von Coudenhove-Kalergi voorspelde dat de toekomstige mens van een gemengd ras zou zijn. Zelf had hij een Oostenrijks-Hongaarse vader, een diplomaat, en een Japanse moeder. Bovendien pleitte Von Coudenhove-Kalergi, hoewel hij zelf zo'n beetje alle belangrijke Europese talen beheerste, voor één Europese taal, het Engels.

De graaf legde met onder meer zijn manifest 'Pan-Europa' (1923), een blad en congressen ook de basis voor de eerste serieuze Europese beweging. Hij kreeg bijval van prominenten uit de wereld van wetenschap, cultuur en politiek: Albert Einstein, Sigmund Freud, Thomas Mann, de Franse staatsman Aristide Briand en Duitslands toekomstige bondskanselier Konrad Adenauer.

Von Coudenhove-Kalergi's droom leek in de jaren dertig en veertig in duigen te vallen, maar hij mocht nog meemaken hoe het tij keerde. De Oostenrijker zou de totstandkoming van reële Europese samenwerking nog meemaken. Twee jaar voor het ondertekenen van het Verdrag van Rome was hij het die met de suggestie voor een Europees volkslied kwam, Beethovens negende symfonie, 'Ode an die Freude'. Kort voor zijn dood in 1972 werd het ook echt de Europese hymne.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden