En toch kwamen de mensen er graag
Plots waren er deze week weer de nostalgische gevoelens: een uitgeteld, log monster veranderde in een knuffel. Schrijver Jan van Mersbergen over de teloorgang van V&D.
Een groot warenhuis gaat failliet, wat is het gevoel daarbij? Ik ga pas winkelen als ik iets nodig heb, dus ik stond dus niet aan de deur te morrelen deze week, zoals het 'Journaal' in haar openingsbeelden liet zien: klanten die naar binnen willen, een onwrikbare deur. Ook heb ik nooit iets via internet besteld dat ik evengoed bij V&D had kunnen kopen, dus als die concurrentie achter de teloorgang van het warenhuis zit voel ik me niet persoonlijk aangesproken.
En toch is er betrokkenheid. Ik ken de naam, ik ken de winkels en de gebouwen, ik ken de sfeer. Wat gaat er precies verdwijnen?
Mijn tweelingbroer woont in Deventer. Hij kwam graag in de V&D, hij gebruikte het warenhuis als doorgang van de Brink naar de Spijkerboorsteeg.
Indrukwekkende oude gevel, dat pand aan de Brink, naast Magazijn de Zon. Twee vrouwfiguren op het dak met tussen hen in een wapen met rood-wit en geel-zwart. Een kroon, grote vazen, ornamenten, een jaartal: Anno nog wat. Dit soort panden was kenmerkend voor de V&D, en mensen gebruiken de winkel als olifantenpaadje.
In de bespiegelingen over moderne economie, internetwinkelen, kostenplaatjes en de enorme bedragen die maandelijks aan huur op de begroting staan, heb ik dit eenvoudige gegeven niet terug gevonden. De sluiproute.
undefined
Doorgang
Zo ken ik het warenhuis ook in Amsterdam. Het filiaal was de verbinding tussen het Rokin en de Kalverstraat. De gevel aan het Rokin was moderner dan die aan de Deventer Brink, maar niet minder pompeus: een enorm glazen raamoppervlak van vele verdiepingen, en daar omheen grote stukken metselstenen.
Ik kwam er graag, maar in de meeste gevallen gebruikte ik de winkel als doorgang naar de Kalverstraat. Dan kon ik mijn fiets op het Rokin krijt en hoefde ik niet de drukke Munt over, waar toeristen langzaam voortschuifelen en waar hordes mensen de winkelstraat ingezogen worden.
Ook in Dordrecht was de V&D de verbinding tussen twee pleinen: Statenplaats en het Scheffersplein. Hoe kom je nu van het ene plein op het andere, als het regent?
De laatste keer dat ik in een filiaal van de V&D was, was in Venlo. Ook daar een enorme metselstenen gevel, met veel langwerpige verticale ramen, en op straatniveau alleen een roltrap. Geen doorgang naar een andere straat, maar een altijd maar doormalende trap die huivering opriep: alsof je opgeslokt kon worden door het beest dat zich warenhuis noemde.
Is er wel eens onderzoek gedaan naar het gevoel dat klanten hebben wanneer ze een winkel betreden? Vast wel. In marketing wordt alles uitgekauwd, in winkels wordt iedere vierkante centimeter benut en overdacht. Hoe kun je dan een dinosauruskop in een gevel bouwen, met tanden en kiezen die je glimmend opwachten? En ergens daarboven een bordje met daarop: WELKOM.
Wat gaat er nog meer verdwijnen? De lettercombinatie: V en D. Bijzonder hoe het alfabet en de mogelijke combinaties tussen de letters slechts in een paar gevallen herkenning oproept. In de meeste gevallen gaat het om winkels: H&M, DA, C&A. Iedereen kent die combinaties en het mooie is: dat gaat niet verdwijnen, of alleen heel langzaam. Die letters staan in ons collectieve geheugen gebeiteld. Wat er wel aan gaat: het logo.
undefined
Jip en Janneke-boom
Sinds 2007 bestaat het beeldmerk van het warenhuis uit een zwart-witte Jip en Janneke-boom met daarin de spullen die ze verkopen. Mooi speels idee, op het eerste gezicht. Wij hebben alles wat u zoekt. De levensboom voor de consument.
Vanzelfsprekend verschenen er afgelopen week op Twitter en andere sociale media afbeeldingen van een boom met lege takken, de producten op de grond, eraf gewaaid als herfstbladeren.
Wat me steeds opviel aan die boom: de verschillende producten zijn heel ouderwets uitgebeeld. Er staat een sporttas met een handvat tussen die me deed denken aan mijn eerste voetbaltas, een oranje leren tas met een opdruk van Supermarkt Groen in mijn Brabantse dorpje Almkerk - inmiddels al jaren een Albert Heijn.
In de top van de boom hangt een speelgoedtrein zoals mijn vader in zijn jeugd gehad moet hebben en die hij aan de hand van een knutselblad voor mijn tweelingbroer en mij maakte toen wij klein waren: blokkerig en stevig en van hout. De V&D-rolschaats heeft vier grote dikke wielen, terwijl internetwinkels heelys verkopen - mijn dochter zeurt er al weken om.
Waarom een rolschaats van Ot en Sien in het logo? En een pingpongbatje, paperclips, een pollepel en een spatel, de onvermijdelijke Hollandse kaasschaaf, een pan die overduidelijk erg zwaar is, ringen, sloffen, een vaas, sokken, een schemerlamp...
Het zijn de spullen die je bij de V&D kon vinden en die het warenhuis maakten tot wat het was, maar gaf het bedrijf met deze boom niet toe aan het oubollige imago?
Natuurlijk kijkt niemand in detail naar zo'n boom, consumenten kijken naar de prijs. Toch denk ik dat het moeilijk te omschrijven gevoel van iets muffigs, van een oud vloerkleed, van spruitjes die te lang gekookt hebben, van een schuurtje waarin een fiets geölied is, van een zolder met fotoboeken, in dat logo verstopt is.
Dan is het logisch dat het warenhuis de stap naar internet met moeite kon maken. Dat het betalen van de huur een grotere prioriteit had dan het opzetten van een heldere moderne webwinkel, want ik heb begrepen dat daar het einde werd ingeluid.
Nostalgie koop je niet op internet, of het moet op Marktplaats zijn. Die oude rolschaatsen, die pan van oma, dat fotolijstje, allemaal spullen voor rommelmarktjes of inboedels die bijna verloren zijn en waar nog een paar euro's mee verdiend moeten worden.
undefined
Coltrui
Begin vorig jaar schreef ik in deze krant een reeks over winkelen. Het eerste stuk ging over het kopen van een coltrui, bij V&D. Ik schreef over de draaideur, over de roltrap, over mijn doelmatige manier van shoppen die door een warenhuis de nek moet worden omgedraaid, want ik werd bewust langs alle afdelingen geleid en de trap naar beneden was moeilijker te vinden dan de trap naar boven. De ingang is uitnodigend, bij het zoeken van de uitgang veranderde het warenhuis in een labyrint.
Wat me destijds opviel en waar ik niet over schreef: de leeftijd van het personeel. Ik beschreef alleen de horlogemaker op de begane grond, een man met bril en vet achterover gekamd haar die je verwacht in een klein stoffig winkeltje, niet in een warenhuis met meerdere verdiepingen. Een vakman, dat zag ik zo, maar ook een dure vakman. En wie wil er tegenwoordig, in een tijd waarin de meeste mensen aan het klokje op hun telefoon voldoende hebben om de tijd te weten, nou een horloge laten repareren?
Ik hou wel van winkels waar het personeel uniform gekleed is, witte overhemden, een giletje, allemaal dezelfde broek. Dat schept duidelijkheid. In moderne hippe winkels moet je vaak zoeken naar degene die daar in dienst is en die je de weg kan wijzen, en soms wordt mij in kledingwinkels gevraagd of ik daar werk, als ik mijn jas uit heb en een trui aan het passen ben.
undefined
Behulpzame moeder
De V&D had heldere kleding voor het personeel, en heel veel oudere werknemers, allemaal kundig en betrouwbaar. Een kordate grijze vrouw met de bril op het puntje van de neus. Ze heeft kennis, ze is aardig, ze is de behulpzame moeder die iedereen zich wenst.
Dat is heel fijn, maar dat is ook precies hetgeen het concern als eerste reactie bij het winkelende publiek opriep: ouderwets. Suddervlees dat je al ruikt in het trappenhuis.
Maar toch kwamen de mensen er graag. V&D werd bezocht door anderhalf miljoen bezoekers per week.
Per week!
Duizelingwekkend. Nog niet gezegd dat ze allemaal iets kopen en een deel van hen zal het gebouw als doorsteek gebruikt hebben, maar ter vergelijking: in de Efteling komen jaarlijks ongeveer vier miljoen mensen, daar zit de V&D dus al in drie weken aan. Het Rijksmuseum wordt jaarlijks door iets meer dan twee miljoen mensen bezocht, het Stedelijk Museum in Amsterdam trekt nog geen miljoen bezoekers per jaar.
Daarom heeft een faillisement zo'n impact: de bekendheid, de ongelofelijke hoeveelheid handen die de zware klapdeuren openduwen, ongeduldige vingers op glazen draaideuren die vettige vlekken afgeven, niet tegenop te poetsen. De onbeweeglijke voeten op de roltrap, het schuiven over de enorme afdelingen die eerder aan een sporthal dan aan een winkel doen denken. En zoeken, heel lang zoeken, naar koopjes en naar de uitgang.
Dat formaat is niet meer van deze tijd, blijkbaar. Deze dinosaurus stond al een tijd op het punt van uitsterven, en afgelopen week waren we daar live bij, en keken we toe. Wat ook gebeurde: een uitgeteld log monster veranderde in een knuffel. Plots was er genegenheid, nostalgie en gevoel bij de veranderingen. Te laat.
De coltrui die ik vorig jaar kocht ligt nog steeds in mijn kast. Van de meeste truien weet ik niet waar ik ze gekocht heb, van deze wel. Ik draag hem niet vaak maar als ik hem binnenkort een keer aantrek en ik de stad in ga dan zal ik zoeken naar de handige sluiproute door een massieve stadswand, langs degelijke ouderwetse spullen.
Jan van Mersbergen (1971) is romanschrijver. Voor het Trouw-katern Tijd schreef hij vorig jaar columns over winkelen.
undefined