En Jezus, de scharen ziende. . .

De mensen van Philadelphia, de stichting die zich zo inzet voor geestelijk gehandicapten, vroegen mij voor te gaan in hun jaarlijkse bezinningsdienst.

NICO TER LINDEN

Daarvòòr sprak de psychiater dr. Anna Terruwe. Zij vertelde ons ”de parabel van Mientje” - over een twintigjarig meisje met een verlaagd IQ, die van de ene op de andere dag niet meer wenste te spreken. Mientje moest naar een gezinsvervangend tehuis, maar ook daar volhardde zij in haar mutistische levenshouding, hetgeen uiteraard werd geëerbiedigd. Maar langzamerhand moet Mientje's verlangen naar hernieuwde communicatie het van haar angst ervoor hebben gewonnen: Wat mochten wij vernemen? Mientje liet ons weten dat ons handelen nog niet zorgvuldig genoeg van effectiviteit en streven was ontdaan. Het was aan een door bedrijvigheid uitmuntende verpleegkundige aan wie Mientje haar eerste woord schonk. Dit was het woord: “Niet zo jagen”.

In de dienst, die op het referaat van Anna Terruwe volgde, heb ik toen dit verhaal verteld:

Collega Arie Spijkerboer was aan de telefoon, voor iets zakelijks. “Nu ik je toch spreek”, zei hij, “ik wil je al lang eens vragen of jij soms familie bent van Bruno ter Linden”.

“Ja”, zei ik, “dat was een oom van mij, oom Bruun”.

“Ik begrijp uit je woorden dat hij is overleden. Ik ben zo benieuwd naar werk dat hij deed”.

“Hij was tot zijn dood directeur van de Heldring Stichtingen in Zetten”.

“Als ik het al niet dacht, dat hij zoiets was gaan doen. Je moet weten: ik heb hem lang geleden ontmoet in een zomerkamp van de NCSV, de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging. Hij zat in de leiding van dat kamp en ik was een jongetje van twaalf jaar. 's Avonds werd er in de grote tent altijd een avondsluiting gehouden. Nu ben ik natuurlijk volstrekt vergeten wat er toen door al die kampleiders allemaal gezegd is, maar het verhaal van jouw oom Bruun heb ik altijd onthouden.

Je oom vertelde dat hij net was afgestudeerd en dat hij, op zoek naar een baan, bij een tehuis voor geestelijk gehandicapten gesolliciteerd had. Na het sollicitatiegesprek had de directeur hem rondgeleid, en zo waren ze ook in de grote werkplaats beland, waar een schare onbeholpen mongolen bezig was met pogingen iets te vervaardigen. Dit alles ziende, had jouw oom Bruno toen tegen die directeur gezegd: “Nu begin ik een beetje te begrijpen waarom er in het evangelie staat geschreven: ,en Jezus, de scharen ziende, werd met ontferming over hen bewogen' ”.

De directeur had even geglimlacht. “Dat hebt u mooi gezegd”, zei hij, “alleen moet u wel even bedenken: u hoort bij de scharen. . .!”

Is dat niet mooi? Voor het slapen gaan, op een zomeravond in een tent ergens in de bossen, biecht mijn oom aan een stel jongetjes op dat hij nog maar weinig van het evangelie begrepen heeft, en één van die knapen heeft onmiddellijk in de gaten dat dit een belangrijk verhaal is.

U en ik, wij horen tot de scharen. En Jezus, die man naar Gods hart, hij kan niet anders dan er met ontferming bewogen naar kijken. Voortgejaagd zijn we, afgemat. Geestelijk gehandicapt. Mongolen zonder werkmeester.

Waar zijn we zo moe van en zo afgemat?

Van kleingeloof en het najagen van wind, van bangig leven en het vergaren van vele schatten, van gedraaf en gedoe en van het luisteren naar de stem van menig herder behalve naar de stem van de goede. “Houd daar toch in Gods naam mee op”, bindt het evangelie naar Mattheüs ons op het hart. Eenzelfde oproep bereikte ons in het door dr Anna Terruwe geciteerde evangelie van Mientje: “Niet zo jagen. . .!”

Anders leven. Anders kijken. Aanziet de vogelen des hemels, de leliën des velds, in hun eenvoud en schoonheid getuigen zij van God, onze hemelse Vader. De discipelen zijn er blind voor, tot hun onheil - Jezus tracht ze er de ogen voor te openen, tot hun heil. Maakt u dan niet bezorgd! Niet sloven, niet slaven, niet jakkeren, niet jagen!

Aanziet, de mongolen, 'onze geduldige leermeesters in de affectieve bestaanswijze', om met Anna Terruwe te spreken. Goed luisteren! Goed kijken! Mr. Jan van der Hoeven, de vader van 'Scheel Engeltje' heeft mij eens verteld hoe zijn bijzondere zoon hem leerde kijken naar een boom in de achtertuin, en hoe hij daar, naast hem gezeten en met hem meekijkend, dankzij die engel van hem, vrede vond. Maak u dan niet bezorgd. . .

Maar het had wel even geduurd, voordat deze vader zijn zoon als zijn leermeester kon gaan zien. Aanvankelijk zag hij slechts de armoede en de tekorten van het kind, voor zijn rijkdom en talenten kreeg hij eerst later oog. Ontroerend beschrijft hij hoe hij in het begin even hardnekkig als tevergeefs trachtte het kind in zijn wereld te trekken, de mongool met niet-mongoolse maten metend. Tot hij ging inzien dat hij hem in zijn waarde moest laten dat hij moest ophouden het naar eigen beeld en gelijkenis te willen herscheppen. Zoals je een mooie waterplant ook moet laten waar hij is, in die andere wereld van water en wier. Haal je hem daaruit, trek je hem met geweld in jouw wereld, dan houd je slechts een deerniswekkend hoopje drab in handen. Laat je hem daarentegen in zijn element, dan kan hij zichzelf ontplooien, goed zijn en schoon ja, zelfs een engel Gods zijn, zij het een schele.

Jaren geleden bracht ik een tweetal bezoeken aan Maria Roepaan, een instituut voor zwakzinnigen te Ottersum in Limburg. Daar trof mij bovenal de manier van kijken die men zich er had eigen gemaakt. In het rapport waarin om opname van een zekere Marietje werd verzocht, stond te lezen: “Marietje is een oud-uitziende mongoloïde vrouw”. Het eerste verslag na haar opname, geschreven door de groepsleiding, begon aldus: “Marietje is een leuke, dikke mongool”. In het rapport van de buitenwacht stond te lezen: “Opvallend is haar enorme traagheid”. Het eerste rapport van Maria Roepaan vertelde: “Marietje is wel traag, maar ze kan best flink lopen. Ze heeft namelijk een boekentasje, als je dat van haar afpakt en ermee wegloopt, 'holt' ze achter je aan om het weer terug te pakken”.

Een moeder van een schele engel beschrijft het hele proces van de verandering in waarneming in één treffende zin: “Het is alsof je een vlieger oplaat. In het begin knotst hij telkens tegen de grond, tot wanhopig wordens toe. Het heeft lang geduurd, maar nu staat hij strak tegen de heldere hemel.”

Ja, dat zie je de ouders en de verzorgers van schele engelen vaker doen: in beelden van hoogte en diepte proberen zij te vertellen van de hoogten en diepten, waarvan de aan hun zorgen toevertrouwde kinderen de argeloze boodschappers zijn. De schele engelen openen de ogen van blinde stervelingen en openbaren wat tot dan toe door hen niet werd gezien. Is het daarom dat Philadelphia bij vacatures niet of nauwelijks hoeft te werven? Natuurlijk, zonder twijfel, velen koesteren idealen om de zwaksten onder ons te verzorgen en beschermen. Maar leeft onder dit verlangen niet ook het stille heimwee naar een plek hier beneden waar met aandrang van je gevraagd wordt het kind in je ruim baan te geven?

Grote mensen, voortgejaagd en afgemat, schapen zonder herder. “Niet jagen”, zegt Mientje herderlijk. “Jullie maken je druk om vele dingen, maar slechts weinige zijn nodig, of slechts één. Maak je dan niet bezorgd. Geen gedraaf. Geen gedoe. Bekeer je. Kijk naar de leliën. Luister naar de vogelen des hemels en naar de engelen des hemels, al of niet scheel. Wie oren heeft om te horen. . . Luisteren!

Maar luisteren is moeilijk. Een mens moet er het een en ander voor tot zwijgen brengen. Met overgave horen naar woorden en naar de woorden achter de woorden, is uit het vertrouwde treden. Je mag hopen dat je ergens uitkomt waar Onze Lieve Heer ook is, maar zeker ben je daar nooit van. Het heeft te maken met je leven willen behouden of bereid zijn het te verliezen. Een mens moet veel prijsgeven om één en al oor te worden. Luisteren is moeilijk.

Het is daarom, denk ik, dat Jezus, met ontferming bewogen om de scharen, niet tegen zijn discipelen zegt dat zij arbeiders in de oogst moeten worden. Hij zegt tegen zijn discipelen dat ze de Heer van de oogst moeten bidden, dat Hij arbeiders in zijn oogst uitzendt. Dat is een vreemde omweg. Jezus jaagt niet. Want, weet hij, nooit zullen zij goede arbeiders in de oogst kunnen zijn, als zij zich niet eerst de daarvoor vereiste attitude hebben eigen gemaakt. En dat kan slechts door gebed. Nooit kan een mens van Godswege tot de scharen gaan, als hij er bijvoorbeeld niet van doordrongen is dat hij bij de scharen hoort. Biddend kan een mens dat leren. En biddende voort vergeet hij het niet.

God zegene u.

Ik bedoel: vraag aan de Heer van de oogst of hij het werk van uw handen wil zegenen.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden