Emile Zola en de Dreyfus-affaire een eeuw later

De romanschrijver Emile Zola (1840-1892) was al beroemd toen op de voorpagina van het progressieve blad L'Aurore zijn artikel J'Accuse ('Ik beschuldig)' verscheen. Het had de vorm van een open brief aan de President van de (Derde) Franse Republiek.

HENRIETTE BOAS

Hierin beschuldigde Zola speciaal de toenmalige Minister van Oorlog en diens Ministerie van het opzettelijk gebruikmaken van vals bewijsmateriaal om de kapitein van Joodse afkomst, Alfred Dreyfus veroordeeld te krijgen wegens hoogverraad. Het artikel sloeg in als een bom en van dit nummer van L'Aurore werden in korte tijd, nadat het herhaaldelijk was herdrukt, niet minder dan 200 000 exemplaren verkocht. Ook werd het vertaald, waaronder in het Nederlands. Zola werd tot enige maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens laster. Hij ging in hoger beroep maar week zonder de uitspraak af te wachten naar Engeland uit, vanwaar hij in 1899 naar Parijs terugkeerde. Inmiddels had zich een ommezwaai in de publieke opinie ten gunste van Dreyfus voorgedaan, Zola werd als een held geëerd.

De Dreyfus-affaire zou totaal twaalf jaar duren. In het najaar van 1894 had de Franse contraspionage een met de hand geschreven doch niet ondertekend document in handen gekregen, gericht aan de Duitse militaire attaché in Parijs Von Schwarzkoppen, dat Franse militaire geheimen bevatte. Ruim twintig jaar na de Frans-Duitse oorlog van 1870-'71 was de afkeer van Frankrijk tegen Duitsland nog zeer fel en het verschaffen van Franse militaire geheimen aan de aartsvijand Duitsland weinig minder dan een doodzonde.

Het document, gewoonlijk aangeduid met het Franse woord le bordereau, was kennelijk afkomstig van iemand die verbonden was aan of toegang had tot de Franse Generale Staf. Al spoedig viel de verdenking op de toen 34-jarige kapitein Alfred Dreyfus, van Joodse afkomst en bovendien in de door beide landen betwiste Elzas geboren. Zijn handschrift vertoonde inderdaad enige, doch geen volledige, overeenkomst met dat van de schrijver van het bordereau. Dreyfus, genie-officier, sinds enkele jaren bij de Generale Staf geplaatst en daar de enige Jood, was bij vele van zijn mede-officieren niet populair, hoewel hij zeer geassimileerd was en weinig belangstelling had voor het Jodendom.

Het proces van Dreyfus voor de krijgsraad in Parijs, achter gesloten deuren, was in juridisch opzicht zeer gebrekkig. Dreyfus zelf hield steeds zijn onschuld vol. Men maakte echter gebruik van documenten die later vervalst bleken te zijn en die waren verstrekt door het toenmalige hoofd van de Franse Inlichtingendienst. Dreyfus werd op 5 januari 1895 schuldig verklaard aan hoogverraad, gedegradeerd, waarbij de officiersepauletten van de schouders van zijn uniform werden gescheurd, en veroordeeld tot levenslange ballingschap op het Duivelseiland voor de kust van Frans-Guyana.

Reacties

Niet alleen had het proces zelf een antisemitisch karakter, maar ook de reacties van Fransen waren waren uitgesproken antisemitisch. Het proces leidde tot een campagne tegen alle Joden in Frankrijk. De kreet A bas les Juifs (Weg met de Joden) klonk voortdurend in de straten van Parijs.

De broer en de vrouw van Dreyfus begonnen nu de strijd om zijn rehabilitatie. Inmiddels was bij het nieuwe hoofd van de Franse contraspionagedienst Picquart sterke twijfel gerezen aan zijn schuld. Volgens hem was de ware schuldige een majoor, een uit Hongarije afkomstige avonturier. De hogere legerleiding wilde daarvan echter niet horen en zond Picquart met een zeer gevaarlijke opdracht naar Tunesië, om hem kwijt te zijn. Zijn advocaat slaagde er echter in de linkse senator August Scheurer-Kestner voor de zaak te interesseren. Hierdoor kreeg de zaak de aandacht van progressieve auteurs zoals Anatole France en ten slotte ook Zola. Het kwam in 1896 tot een nieuw proces voor de krijgsraad, ditmaal niet in Parijs maar in Rennes. Opnieuw werd Dreyfus schuldig bevonden, maar ditmaal wegens verzachtende omstandigheden, tot slechts tien jaar veroordeeld, waarvan er vijf jaar voorbij waren. De nieuwe progressieve regering schonk Dreyfus echter gratie, hetgeen deze en zijn familie accepteerden, hoewel meer principiële sympathisanten de zaak tot op de bodem hadden willen uitvechten. Ten slotte eiste de vooraanstaande socialist Jean Jaures in 1903 een nieuw onderzoek. Op grond hiervan vernietigde het Hof van Cassatie het vonnis van de Krijgsraad. Dreyfus werd in zijn eer hersteld en bevorderd tot de rang van majoor. In de Eerste Wereldoorlog nam hij, hoewel reeds 55 jaar oud, opnieuw dienst. Hij overleed pas in 1935.

Het ging intussen in Frankrijk reeds lang niet meer alleen om de vraag of Dreyfus al dan niet schuldig was. De zaak verdeelde de Franse maatschappij in twee kampen, geleid respectievelijk door de Ligue des Droits de l'Homme (Liga voor de Mensenrechten) en de Ligue de la Patrie Française, die vond dat het lot van een enkele man en nog wel een Jood, niet een dergelijke opschudding in de Franse maatschappij wettigde. Indirect leidde de Dreyfus-affaire ook tot de officieel in Frankrijk ingevoerde scheiding tussen kerk en staat.

Zola was pas ruim 3 jaar na het ontstaan van de Dreyfus-affaire daarbij betrokken. Hij beschouwde Dreyfus aanvankelijk als een typische bourgeois en hij had geen sympathie voor de bourgeoisie. Ook had hij geen bijzondere sympathie voor Joden, die hij vaak eveneens als vertegenwoordigers van de bourgeoisie en van het kapitalisme beschouwde.

Op 13 januari 1898 verscheen J'Accuse. Hierin beschuldigde hij de regering en het leger van een samenzwering om de volkswoede af te leiden van hun eigen reactionaire bewind en die te concentreren op de verzonnen misdaad van een ongelukkige en onbetekenende Jood. Zola beleefde de rehabilitatie van Dreyfus niet. Hij overleed in 1902 onder verdachte omstandigheden.

Ook in Nederland werd de Dreyfus-affaire met grote aandacht gevolgd. Van J'accuse verschenen reeds in 1898 twee Nederlandse vertalingen. De roep 'La vérité est en marche' werd bekend bij velen.

Toch was er, voor zover ik heb kunnen nagaan, geen actie ten gunste van Dreyfus en tegen Frankrijk. Er waren geen protestdemonstraties bij het Franse Gezantschap in Den Haag, zoals in onze tijd bij de Amerikaanse ambassade wegens de Amerikaanse politiek in Vietnam.

Merkwaardig is dat bij twee Nederlandse socialistische tijdgenoten van Joodse huize, die hun voornaamste activiteit in de jaren '90 van de vorige eeuw begonnen, de schrijver Herman Heijermans en de vakbondsleider Henri Polak, geen spoor van belangstelling voor de Dreyfus-affaire is te ontdekken; al hadden zij die misschien wel, er blijkt niets van uit hun werk. Heijermans begon zijn activiteit als toneelschrijver in 1893, en schreef vervolgens vrijwel elk jaar een toneelstuk, vaak over een kwestie van maatschappelijk onrecht in Nederland, zoals Op Hoop van Zegen uit 1900. Maar hoewel in de Dreyfus-affaire voldoende stof tot drama had gelegen, handelde geen van zijn vele toneelstukken daarover.

Henri Polak stichtte in 1894 de ANDB, de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond, en ontwikkelde in volgende jaren een grote activiteit als vakbondsleider in het algemeen. Maar in de zeer uitvoerige biografie door Salvador Bloemgarten komt de naam Dreyfus zelfs niet voor. Ook andere Nederlandse schrijvers van naam en politici hebben, voor zover mij bekend, zich niet met de Dreyfus-affaire beziggehouden.

Het jaar 1898 was in Nederland in de eerste plaats het jaar van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina.

Antisemitisme

Het artikel van Emile Zola en de uiteindelijke vrijspraak van Dreyfus hebben niettemin geen einde gemaakt aan het antisemitisme; ook niet in Frankrijk, zoals het huidige proces tegen Papon in Bordeaux aantoont, om aan andere uitingen daarvan maar voorbij te gaan, zoals de vooroorlogse Action Française en het hedendaagse succes van het Front National van Le Pen.

Oostblok

Het proces tegen Dreyfus was niet het enige in Europa waarin iemand op grond van zijn Joodse afkomst op een valse aanklacht werd veroordeeld. Schijnprocessen met een antisemitische achtergrond hadden ook in het communistische Oostblok na de Tweede Wereldoorlog plaats. In het Tsjechoslowaakse Praag werd in 1952 het geruchtmakende proces wegens staatsverraad gevoerd tegen Rudolf Slansky, sinds 1945 Secretaris-Generaal van de Tsjechische Communistische Partij en 13 andere hoge Communisten, van wie de meesten van Joodse oorsprong waren. Slansky en de meeste anderen kregen de doodstraf. Het proces leidde tot een uitbarsting van tot dan toe latent antisemitisme.

Een tweede geruchtmakend schijnproces in het naoorlogse Oostblok met een antisemitische achtergrond was het 'artsencomplot'. Begin januari 1953, nog voor het overlijden van Stalin, werden negen prominente artsen in Moskou (zes van Joodse afkomst) gearresteerd op beschuldiging dat zij een aantal sovjetleiders wilden doden en enkelen van hen reeds hadden gedood. Het overlijden van Stalin op 5 maart van dat jaar maakte een eind aan het proces en stelde hen in vrijheid.

In Nederland had in de tweede helft van de jaren '30 het proces tegen L. A. Ries plaats, de zeer bekwame thesaurier-generaal van het ministerie van financiën, geboren als zoon van Joodse ouders in Groningen, die zich later had laten dopen. Teruggekeerd uit Berlijn van geslaagde onderhandelingen met de Duitse overheid voor de Nederlandse regering werd hij de volgende dag gearresteerd op beschuldiging van ontucht met een minderjarig jongmens. Deze laatste was reeds een aantal malen met de politie in aanraking geweest en was van verscheidene scholen verwijderd. Hoewel later bleek dat de beschuldiging vals was werd Ries niettemin niet in zijn oude functie hersteld. Als ambteloos burger vertrok hij in april 1940 met zijn bejaarde moeder naar Frankrijk vanwaar hij, na vele moeilijkheden, ten slotte New York bereikte. De theatergroep Toetssteen wijdde onlangs een toneelstuk aan hem.

Een laatste zaak, die ogenschijnlijk een nieuwe Nederlandse Dreyfus-affaire leek, maar dat niet was, is de zaak-Weinreb. Er werd aanvankelijk de indruk gewekt dat Weinreb na de oorlog onschuldig was veroordeeld. Op grond hiervan zag Renate Rubinstein, bijgestaan door Aad Nuis, een taak voor zich als een tweede Emile Zola. Uitvoerig onderzoek heeft echter afdoende aangetoond dat Weinreb wel degelijk schuldig was, en allerminst een Dreyfus.

Theodor Herzl

De Dreyfus-affaire ligt reeds ongeveer honderd jaar achter ons, al is zij in zekere mate nog steeds actueel. Zij was ook de aanleiding tot een veel belangrijker ontwikkeling, het eeuwfeest dat eveneens dezer dagen is herdacht. De geassimileerde Weense journaliste van Joodse huize Theodor Herzl woonde voor het Weense blad Neue Freie Presse in Parijs in 1894 het proces tegen Dreyfus bij. Hij was zo geschokt, ook door de heftige uitingen van antisemitisme in wat hij tot dusverre als het land van de Franse Revolutie en van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap had beschouwd, dat hij tot de conclusie kwam dat het Joodse vraagstuk alleen kon worden opgelost door de stichting van een Joodse staat. Dus schreef hij reeds in 18 februari 1896 zijn brochure Der Judenstaat en riep hij in augustus 1897 in Bazel een congres bijeen waarop de Zionistische Wereldorganisatie werd opgericht. Dit zou vijftig jaar later leiden tot de stichting van de Staat Israël. De publicatie van Der Judenstaat en het Eerste Zionisten Congres gingen aan J'Accuse vooraf.

Dreyfus werd nooit zionist en zag zijn persoonlijke ervaringen nooit in een wijder verband. Ook keek hij niet verder dan Frankrijk. Ditzelfde geldt mutatis mutandis voor de huidige enorme belangstelling in Frankrijk voor de honderdste verjaardag van J'Accuse. Hoe sympathiek ook, deze herdenking heeft toch vooral een Frans nationaal karakter, tot meerdere glorie van Frankrijk. Iets waartegen Zola nu juist in opstand kwam.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden