'Ellendigste dood van alle'
Zelfs de bloedige middeleeuwse afbeeldingen van het lijden en sterven van Christus geven bij lange niet de gruwelijke werkelijkheid van de kruisiging weer. De Romeinse staatsman Cicero noemde kruisigen ,,de meest wrede en weerzinwekkende doodstraf die ik ken''. Analyse van 's werelds beroemdste executie.
Het lijden en de kruisdood van Christus behoren tot de meest verhaalde en verbeelde taferelen uit de westerse cultuur. Of Jezus werkelijk aan de kruisbalk heeft gehangen valt historisch niet vast te stellen. De oudste bron -de joodse geschiedschrijver Josephus Flavius (37-100)- meldt dat wel, maar het origineel van zijn werk ontbreekt. We moeten dus afgaan op de vier evangelisten.
Als we hun lijdensverhaal vergelijken en aanvullen met beschrijvingen van andere kruisigingen en de huidige medische kennis ontrolt zich een relaas dat bijna te gruwelijk is voor woorden. Het overtreft alles wat over Christus' lijden en sterven in de loop der eeuwen werd verteld. Josephus Flavius, die menige kruisiging met eigen ogen zag, had gelijk toen hij het ,,de ellendigste dood van alle'' noemde.
Laten we vooropstellen dat Jezus, zo'n 33 jaar oud, een gezonde man was. Fysiek gehard door de voettochten door Palestina en psychisch, zo valt uit de evangelieverhalen af te leiden, eveneens goed in het vel. Een en ander had al een forse knauw gekregen toen hij op de dag van zijn dood voor Pilatus verscheen om gevonnist te worden.
In de Hof van Olijven had hij, aldus Lucas -volgens de overlevering een arts- uit angst voor zijn komend lijden bloed uitgezweet. Een fenomeen dat heden ten dage bekend staat als hematidrosis: bloed vermengd met zweet dat in tijd van grote spanning door de poriën breekt als haarvaatjes in de zweetklieren het begeven. Jezus verkeerde waarschijnlijk toen al in een staat van grote emotionele stress. Die werd er niet beter op toen hij in het paleis van hogepriester Kajafas door wachters werd mishandeld.
In de vroege morgenuren kwam Jezus vol bloeduitstortingen en uitgeput door een nacht zonder slaap, lopend aan bij het fort Antonia, de regeringszetel van de Romeinse stadhouder. Pilatus gaf opdracht hem te geselen. Dat was standaard bij een kruisiging, al kan de landvoogd in dit geval aanvankelijk overwogen hebben het hierbij te laten. Dat zou op zichzelf al bijna dodelijk zijn geweest. Als voorspel tot kruisiging had geseling tot doel de veroordeelde zo te verzwakken dat hij aan het kruis snel zou sterven.
De gevangene werd naakt, met zijn handen boven het hoofd, aan een paal vastgebonden. Twee legionairs sloegen hem vervolgens om beurten met een flagrum of flagellum, een korte zweep bestaande uit diverse zware, leren repen met elk aan het eind twee loden kogeltjes ter grootte van een hazelnoot. Deze zware gesel werd met volle kracht keer op keer neergehaald over schouders, rug, billen en benen van de veroordeelde. Eerst werkten de verzwaarde riemen zich alleen door de huid heen. Daarna, bij het aanhouden van de slagen, hakten ze in op onderhuidse weefsels. De kogeltjes veroorzaakten veel en diepe kneuzingen, die opengebroken werden door erop volgende slagen. Uiteindelijk hing de huid er in lange flarden bij en het hele oppervlak was een onherkenbare massa verscheurd en bloedend weefsel.
De geseling was in het geval van Jezus zwaar, getuige de Eerste brief van Petrus. Het is goed mogelijk dat men zich niet aan het, in de Joodse wet voorgeschreven, maximum van 39 slagen hield, maar verder ging. Dat kan de verklaring vormen voor het feit dat Jezus al binnen een paar uur en niet, zoals bij kruisiging vaak gebeurde, pas na enkele dagen stierf.
Half bewusteloos en gedeeltelijk in shock werd hij van de geselkolom losgemaakt. Men zette 'de koning der Joden' een 'kroon' van doornachtige takken op het hoofd en sloeg die diep in de schedel. Opnieuw ontstonden forse bloedingen omdat de doornen vaatrijk weefsel doorstaken. Vervolgens kreeg hij een mantel omgeworpen en een stok in de hand.
Men bespotte hem, mepte hem in het gezicht en rukte vervolgens de mantel weer af. Jezus kreeg zijn kleren aan en men bond hem de zware dwarsbalk van het kruis op de schouders. Zo ging het met escorte over wat we nu de Via Dolorosa noemen op weg naar Golgotha, de executieplaats die zo'n zeshonderd meter verderop lag. Al snel bleek dat de halfdood geslagen Jezus de 34 kilo wegende balk niet kon torsen. Dus preste men een forse Noord-Afrikaan die taak over te nemen.
Op Golgotha aangekomen werd de gevangene opnieuw van zijn kleren ontdaan, behoudens een lendendoek die hij als Jood mocht aanhouden. De dwarsbalk werd op de grond gegooid en Jezus snel achterover gedrukt met zijn schouders tegen het hout. De beul voelde naar de holte aan de voorzijde van de pols en dreef er, tussen de handwortelbeetjes, een zware, vierkante smeedijzeren spijker doorheen, het hout in. Vervolgens deed hij hetzelfde aan de andere kant, erop lettend de armen niet te ver uit te strekken, zodat de veroordeelde ze enigszins kon buigen en bewegen.
De spijker ging dus niet, zoals meestal wordt afgebeeld, door de handpalm. Die kon het lichaamsgewicht onmogelijk dragen en zou onmiddellijk zijn doorgescheurd. De Griekse evangelietekst spreekt wel van 'hand', maar in de antieke terminologie vormde de pols een integraal onderdeel van de hand.
Soldaten hesen de dwarsbalk met Jezus eraan naar boven, langs een verticale, in de grond geslagen paal met miniem zitplankje en aan top een inkeping. Daar werd de balk in gelegd, zodat het geheel een T vormde. In tegenstelling tot wat schilderijen suggereren was het kruis opvallend laag.
Men drukte de linkervoet van de gevangene achterwaarts tegen de rechtervoet. Met beide voeten uitgestrekt en de tenen omlaag, werd een spijker van zo'n 17 centimeter door de wreef van elk ervan gedreven, waarbij de knieën lichtjes gebogen bleven. Een naambord voltooide het geheel.
Al die details -niet vermeld in de evangelies- hebben we te danken aan een vondst in Givat ha Mivtar, bij Jeruzalem. Daar werd in 1968 het skelet van Jehohanan ben Hagqol, een jonge man uit Jezus' tijd, opgegraven die eveneens de kruisdood was gestorven.
Aan het kruis moet Christus ondraaglijke pijnen hebben geleden. Probeerde hij zijn armen wat te laten doorzakken, dan schoten er vlammende scheuten door zijn vingers en naar boven door z'n armen, om in zijn hersenen tot explosie te komen. De spijkers oefenden namelijk druk uit op de nervus medianus, een zenuwstreng die dwars door pols en hand loopt. Trachtte hij de pijn wat te verzachten door zich met zijn voeten omhoog te drukken, dan bracht hij daarmee zijn volle gewicht op de spijkers in zijn voeten, wat de zenuwen tussen de middenvoetsbeentjes deed opspelen.
Doordat Jezus aan zijn armen hing trad al snel verzuring op en sloegen krampen in grote golven door hem heen. En omdat hij onvoldoende in staat was zich op te drukken raakten de grote spieren van de borstkas verlamd. De kleine spieren tussen de ribben konden zodoende slechts beperkt werken, waardoor Jezus wel wat lucht kon inzuigen, maar bijna niet uitademen. Gevolg: al na tien minuten hing hij half stikkend aan het kruis. Het was het begin van een urenlange cirkelgang van grenzeloos lijden die nog werd versterkt door het schuren van de opengereten schouders en rug tegen het ruwe olijfhouten kruis en door overmatig zweten, met als gevolg een onlesbare dorst. Na verloop van tijd begon een nieuwe marteling: een vernietigend steken in de borst, doordat longen en hartzakje zich vulden met bloed en het hart werd samengeperst. Een proces van verstikking, uitdroging en hartritme stoornissen leidde ten slotte tot de dood.
Het was bij dit alles bijna een godswonder dat Jezus er nog enkele zinnen uit wist te krijgen, eindigend met het bekende: ,,Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest''.
Twintig jaar na Christus' dood schreef Seneca over de kruisiging: ,,Kan er ooit iemand gevonden worden die liever zijn leven druppel voor druppel wil laten wegvloeien dan in één klap de dood in te gaan?'' Als hij de evangelies had gelezen zou de filosoof het antwoord hebben geweten. Zelf stierf hij door eigen hand. Op bevel van Nero, vervolger van de christenen.