Eerst de literatuur, dan de getuigenis/Hendrik van Teylingen 1938-1998
Op eerste kerstdag is de schrijver Hendrik van Teylingen gestorven. Voor hem persoonlijk is zijn voorspelling dus helaas wel uitgekomen dat in 1998 het wereldeinde zal plaats vinden. Alleen is dat niet gebeurd omdat de aardas verschoven is, maar omdat er een tumor in zijn hoofd werd ontdekt. Die heeft een eind gemaakt aan zijn wereld.
Hoe Van Teylingen de wereld zag en onderging, valt na te lezen in de boeken die hij schreef. Sinds 1985, toen hij als prozaïst debuteerde met 'De schildpad en het schot', heeft hij zeven romans en verhalenbundels gepubliceerd die bij elkaar een literaire levensbeschrijving vormen. Natuurlijk zijn er talloze hiaten, maar de belangrijkste perioden uit zijn biografie hebben hun beslag gekregen in de literatuur.
De gereformeerde jeugd van deze domineeszoon komt vrijwel altijd wel even aan de orde, maar vormt het hoofdbestanddeel van de verhalen in 'Zorgvlied' (1987). Daaruit blijkt ook het verlangen zich te ontworstelen aan de druk van het ouderlijk huis en van de gereformeerde omgeving. 'Depot voor discipline' (1990) is het vervolg hierop. De roman beschrijft hoe Hendrik Bavink, van Teylingens alter ego, alsnog dienst weigert na al in militaire dienst te zijn gegaan. Het komt hem te staan op internering in Nieuwersluis, in afwachting van een uitspraak van de Krijgsraad.
De Surinaamse tijd, vlak voor de onafhankelijkheid, krijgt zijn beslag in de verhalen uit 'De huilspiraal' (1996), die vooral ook de moeizame verhouding met de Creoolse Wonnie tot onderwerp hebben. Daarna heeft Van Teylingen zich van de wereld afgekeerd, is hij zich gaan verdiepen in de leer van Krishna en heeft hij een jaar of zeven een monnikenbestaan geleid in de Amsterdamse Hare Krishna-tempel. Daar was hij aangesteld als vertaler uit het Engels van 'De Bhagavad-Gita zoals ze is', het boek van A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupada, wiens 'geïnitieerd leerling' hij zich mocht noemen. We zijn dan in het midden van de jaren '70.
Over die tempeltijd is te lezen in zijn prozadebuut 'De schildpad en het schot' (1985), maar veel uitvoeriger in de enkele maanden geleden verschenen roman 'Dronken olifanten' (1998). In dat laatste boek is zoveel Sanskriet en van het vedische doordrenkte tekst opgenomen dat de lezer ervan zich ook echt binnengevoerd voelt in de religieuze belevingswereld van een Hare Krishna-monnik. Alleen dat aspect al maakt deze roman hoogst bijzonder, een bijzonderheid die nog versterkt wordt door de humor waarmee Van Teylingen zoals altijd zijn verhaal vertelt.
De twee nog resterende romans spelen in de tijd na de tempel, wanneer Van Teylingen een eigen geloofsgemeenschap leidt, de Sri Chaitanya Gemeenschap. 'De verschijning van de godin Sar...svati in Hellevoet' (1995) is een spirituele liefdesgeschiedenis en 'De grote verschuiving van de aardas in 1998' (1996) heeft alles weg van een pamflettistisch mozaïek van bezwaren tegen de geest der eeuw, vanuit vedisch perspectief.
Het opmerkelijke aan Van Teylingens literatuur is dat ze niet bezwijkt onder het getuigende karakter ervan, in tegendeel. Hoewel niet al zijn boeken de missionaris verraden die hij natuurlijk was, blijft hij in de religieuze romans in laatste instantie een echte schrijver van literatuur. Die combinatie van religie en literatuur is in geslaagde vorm helaas zeldzaam. Bij hem is die vorm werkelijk geslaagd, waardoor zijn boeken net zoals die van bijvoorbeeld Gerard Reve, op de wijze van de literatuur een persoonlijke geloofsovertuiging overdragen.
Sinds 1985 heeft Van Teylingen hard gewerkt aan het te boek stellen van zijn leven en levensbeschouwing in verhaal-of romanvorm. Daarnaast schreef hij gedichten, die wat hun welgevormdheid en geestigheid betreft konden wedijveren met zijn vroegere poëzie, uit 1966: 'De baron fietst rond' en uit 1973: 'Van aldoor groter hoogte plat op het zeil'. Ook de nieuwe poëzie had, net als het proza, zijn getuigende kanten, maar alweer: die waren harmonisch gebonden met de literaire.
Het lijkt erop dat Van Teylingen, die al in 1966 van een enorme vormbeheersing blijk gaf (sonetten Haiku) en direct als een groot stilist werd herkend, eenvoudigweg niet in staat was slordig of onhelder of rafelig te schrijven. Ook zijn herdichtingen van onder meer de 'Bhagavad gita' (1992) in de klassieke versmaten zijn het werk van iemand die alleen maar genoegen kon nemen met de uiterste perfectie.
Er moet nog een heel schaduw-oeuvre van vertalingen van vedische teksten of andersoortige religieuze geschriften zijn. Ik lees hier tenminste in een nieuwsbrief van de Sri Chaitanya Gemeenschap uit 1986 dat er een reeks brochures is gestart waarvan er al vier zijn verschenen en twee op het put staan te verschijnen. Het betreft dan titels als 'De universele religie van Vaishnava's: Dieper dan het Christendom' en 'De oorsprong van de ziel. Kennis van de onsterfelijkheid' en 'De Zoete Waarheid van Radha-Krishna'. Dit zullen tractaten zijn.
Maar zoals iedereen weet die Van Teylingen gevolgd heeft als columnist op de kerkpagina van Trouw en als polemist en verkondiger in sommige afleveringen van Letter & Geest, ook in niet-literaire tekst kon deze schrijver pur sang zichzelf niet verloochenen.
In de Nieuwsbrief bedankt hij bijvoorbeeld enkele mensen voor de giften die de Gemeenschap mocht ontvangen: “We weten dat vele ervan op schrale uitkeringen zijn uitgespaard en zijn ervan overtuigd dat W. te W., die elke maand van zijn 'armoe' 20 gulden overmaakt en er nog eens 50 bij deed van eenmalige extra uitkering minstens zo'n smak transcendente genade over zich heenkrijgt als de B.'s te A., die ons als Chaitanya's schatkisthouders eerbiedig de namaste-groet lieten brengen wegens hun gift van 500 florijnen.”
Hendrik van Teylingen is niet meer. Hij moet de laatste tijd vaak gedacht hebben aan zijn gedichten uit 'Bij de gratie van de dichtspier' (1997) en 'Huis te Vraag' (1998) die over de dood gaan, en dat zijn er heel veel. Onder andere deze:
Wanneer ik op mijn sterfbed lig (Als ik op bed verscheiden moet), Het uitgil als een slachthuisbig En hoest en proest van 't roetsjend bloed
Raak dan niet in de war alsof Er iets verschrikkelijks geschiedt Maar zie het juist als een dikke bof Dat ik het tranendal ontvlied.
Negeer het nare sterflawaai, Het zwaar gehik en een gaar gekrijs, Galm allemaal een psalm voor mij En vort ben ik naar 't paradijs.