Eerlijke kleding is soms alleen op papier eerlijk, zeggen critici
Steeds meer kledingbedrijven zetten zich in voor eerlijker productie. Critici vragen zich af of dat helpt.
Het Convenant Duurzame Kleding en Textiel blijft na drie jaar uitdijen met kledingfabrikanten die zich aansluiten. Inmiddels heeft bijna de helft van de Nederlandse kledingmarkt (92 bedrijven) haar handtekening gezet. Daarmee zeggen de bedrijven zich in te zetten voor de veiligheid en het loon van werknemers die hun T-shirts en broeken produceren in Bangladesh, India en andere landen met notoir slechte arbeidsomstandigheden.
Met dat aantal aangesloten bedrijven is nagenoeg voldaan aan de tussentijdse doelstelling van afgelopen jaar, zo staat in het jaarverslag dat de Sociaal Economische Raad (SER) gisteren publiceerde.
Geheim
Toch stemmen de cijfers niet iedereen vrolijk. Gelijktijdig kwamen organisaties Schone Kleren Campagne (SKC) en Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) met niet mis te verstane kritiek op de resultaten. Suzan Cornelissen van SKC: “Het convenant is een papieren werkelijkheid. Wij kunnen niet verifiëren of het klopt wat in het jaarverslag staat, en ook niet wat de vorderingen per fabriekslocatie zijn.”
Dat hangt samen met de afspraken rond het convenant. Bedrijven die zich aansluiten, moeten de risico’s onderzoeken van de locaties waar ze hun kleren laten maken – inmiddels zijn er ruim vierduizend van die fabrieken aangemeld bij het secretariaat van het convenant. Maar het blijft in principe geheim met welk van die locaties een Nederlands bedrijf in zee gaat. “Wij weten bijvoorbeeld niet bij welke fabriek Hema precies inkoopt en wat Hema doet om de eventuele misstanden aan te pakken”, zegt Cornelissen.
Volgens haar komen klachten over erbarmelijke werkomstandigheden maar moeilijk tot de verantwoordelijke inkoper, zolang niet openbaar is wie die inkoper dan is. Ze roemt dan ook kledingwinkel C&A, die dat zelf openbaar besloot te maken, en Zeeman, die dat van plan is. “Alleen als productielocaties openbaar zijn, kunnen we met bedrijven in gesprek om misstanden aan te pakken en kunnen we de plannen van aanpak verifiëren.”
Concurrentiegevoelig
Maar dat gebrek aan transparantie is nodig geweest om zoveel mogelijk partijen mee te krijgen, reageert Marieke Ruijgrok van de SER. “Niet elk bedrijf is even ver op weg om zijn eigen productieketen te onderzoeken en te verbeteren. Veel beginnende partijen willen daar liever niet te veel over kwijt op hun site.”
Daarnaast is de informatie over waar een kledingketen zijn kleren vandaan haalt concurrentiegevoelig, zegt Ruijgrok. “Als bedrijf A ziet dat concurrent B zijn kleren goedkoop kan aanbieden door in te kopen bij een bepaalde Pakistaanse fabriek, kan het die informatie gebruiken om ook bij de eigen fabriek lagere prijzen af te dwingen.”
Andere kritiek van en SOMO is dat allang duidelijk is welke problemen waar ter wereld spelen. Bedrijven die meedoen aan het convenant kunnen daarom beter direct actie ondernemen in plaats van eerst alle risico’s in kaart brengen. Ruijgrok snapt die kritiek wel. “Inderdaad, het is bekend dat Bangladesh problemen kent met een leefbaar loon en Zuid-India met kinderarbeid”, zegt zij. “Maar veel bedrijven hebben daar door alle tussenpartijen aanvankelijk geen idee van. Ons idee is juist dat een bedrijf eerst doorkrijgt op welke manier het zelf met dat soort fabrieken in zee gaat. Om vervolgens te werken aan die misstanden waar het zelf bij betrokken blijkt te zijn.”
Lees ook:
De verbeterplannen van de kledingindustrie schieten nog steeds tekort
Na de ramp met Rana Plaza (2013) kwam de industrie met verbeterplannen. Die schieten nog te kort.
Minder kinderarbeid en milieuvervuiling: waarom worden de mooie beloftes niet waargemaakt?
Deelnemers aan de convenanten komen hun afspraken niet altijd na, zegt de SER. Tijd voor hardere afspraken.