Een ware volksvertegenwoordiger vreest geen referendum

null Beeld anp
Beeld anp

Met het referendum zou worden getornd aan de vertegenwoordigende democratie. Dit argument werd afgelopen dinsdag in de Eerste Kamer weer eens van stal gehaald om het middel van een referendum te bestrijden.

Patrick van Schie

Het werpt de vraag op wat de kern is van onze democratie: de representatie of het zeker stellen dat inzichten van de burgers doorwerken in het staatsbestuur? Die vraag stellen is hem beantwoorden.

Een voorkeur voor een vertegenwoordigende democratie boven een directe democratie kan op twee soorten argumenten berusten: praktische en principiële. Een vaak gehanteerd praktisch bezwaar is 'het digitale karakter van het referendum'. De CDA-woordvoerster in de Eerste Kamer schoof dit bezwaar vorige week naar voren. Kiezers kunnen bij een referendum slechts 'ja' of 'nee' zeggen, zij kunnen niet meer aan verbetering van een wet werken.

Merkwaardig argument
Uit de mond van een Eerste Kamerlid klinkt dit argument nogal merkwaardig. Ook de Eerste Kamer heeft immers (formeel) geen recht van amendement en kan na een debat een wetsvoorstel slechts aannemen of verwerpen. Zelfs in de Tweede Kamer komt het bij een stemming uiteindelijk toch aan op voor of tegen. Wat is dán het verschil met een referendum?

Een ander praktisch argument is dat van de arbeidsdeling. Het werd ruim een week geleden door hoogleraar rechtsfilosofie Andreas Kinneging naar voren gebracht in het TV-programma 'Buitenhof'. De gemiddelde burger heeft niet de tijd, en meestal ook niet de belangstelling, die nodig is om alle wetsvoorstellen te bestuderen, te bediscussiëren en te beoordelen. Net zoals artsen zich specialiseren in medische zaken, zo specialiseren volksvertegenwoordigers zich in politieke zaken.

Dit is een zeer legitiem argument om het leeuwendeel van de politieke kwesties door een parlement te laten behandelen, hoewel je het argument ook zou kunnen omdraaien: indien alle burgers zich telkens in de rijstebrij aan wetsvoorstellen zouden moeten verdiepen zet dat misschien een rem op de hoeveelheid wet- en regelgeving.

Artsen en politici
Maar ook als we met het argument meegaan, blijft de vraag of dit moet betekenen dat het parlement in álle kwesties het laatste woord en de kiezer het nakijken heeft. De vergelijking met artsen is daarbij interessant. Als we iets mankeren gaan we inderdaad naar een deskundige, de arts, en we vertrouwen op zijn of haar kennis. Maar wie is nog happy met een arts die autoritair een behandeling voorschrijft? Krijgt een arts van zijn patiënt een onbeperkt mandaat? Een goede arts zal met zijn patiënt overleggen en de cruciale keuzes inzake een behandeling aan de patiënt voorleggen.

Met het argument van de arbeidsdeling hebben we stilletjes het principiële terrein al betreden. Omdat volksvertegenwoordigers zich full time op de politiek toeleggen zouden zij betere beslissingen nemen dan de burgers.

Dit aloude argument wordt echter niet alleen ontkracht door het gemiddeld steeds hogere opleidingsniveau van de burgers en hun (in de veertig jaar dat het stelselmatig wordt gemeten) toegenomen belangstelling voor de politiek. Want aan de andere kant mag in het bijzonder ten aanzien van Tweede Kamerleden inmiddels de vraag worden gesteld of zij met hun gemiddeld steeds jongere leeftijd en hogere doorlooptijd - een Kamerlid met acht jaar ervaring wordt in menig partij al als 'oud' en dus afgeschreven weggekeken - nog wel over zoveel extra kennis beschikken. In ieder geval heeft het gemiddelde Tweede Kamerlid minder levenservaring dan de doorsnee kiesgerechtigde burger.

De CDA-woordvoerster in de Eerste Kamer sprak de vrees uit dat kiezers in een referendum niet over het wetsvoorstel zelf zullen oordelen, maar 'feitelijk voor of tegen het gehele kabinetsbeleid' zouden gaan stemmen. Haar VVD-collega roemde het 'vertrouwen dat de gekozene zelf besluiten kan en durft te nemen'.

Oneigenlijk stemgedrag
Nu laten de leden van de Eerste Kamer zich gelukkig inderdaad nog geregeld leiden door hun zelfstandig oordeel, maar in de Tweede Kamer is daar door steeds strakkere fractiediscipline nog maar weinig van over. Politici van zogenaamde 'regeringspartijen' stemmen vaak hoe dan ook met alles in dat uit de koker van 'hun' kabinet komt en daartegenover verwerpen fractieleden van 'oppositiepartijen' dat allemaal, tenzij zij hun aanvoerder zich er na een koehandel aan heeft gecommitteerd. Oneigenlijk stemgedrag lijkt al met al een gevaar dat tegenwoordig meer van beroepspolitici dan van burgers is te duchten.

Een overmaat aan referenda zou kiezers algauw referendum-moe maken. Dat zou de democratie geen goed doen. Maar als een middel om af en toe in meer fundamentele kwesties - waaronder bovenal grondwetswijzigingen en verdragen met constitutionele strekking - na te gaan of de 'volksvertegenwoordiging' het volk inderdaad goed heeft vertegenwoordigd, kan een correctief referendum ons stelsel democratischer maken. Indien volksvertegenwoordigers hun werk goed doen zouden zij het referendum niet hoeven te vrezen.

Patrick van Schie is historicus en directeur van de Teldersstichting, het onafhankelijk wetenschappelijk bureau ten behoeve van het liberalisme gelieerd aan de VVD. Hij schrijft deze column op persoonlijke titel.

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden