Boekrecensie
Een vaardig geschreven familiegeschiedenis in de Nederlandse tuinbouw
De Nederlandse tuinbouw ontwikkelde zich succesvol door te blijven innoveren.
Koen van Wijk
Land van glas; Een familiegeschiedenis
Thomas Rap; 320 blz. € 19,99
Schoorvoetend begonnen de eerste tuinders zo’n honderd jaar geleden met het telen van tomaten. De planten vormden een bezienswaardigheid. Tot dan toe kregen ze in Nederland hooguit voor de sier een plekje in tuinen. Eten haalde nauwelijks iemand in zijn hoofd. Daarvoor zouden de rode ‘liefdesappelen’ veel te giftig zijn.
Collega-tuinders hoonden hun met tomaten experimenterende vakbroeders weg. “Iemand die tuinders tot zulke teelten verlokt, hoort in het gesticht van Loosduinen thuis!”, werd op een ledenvergadering van de veiling in Poeldijk geroepen. Er volgde luid applaus.
Degenen die zichzelf wel overgaven aan alle nieuwerwetsigheid bleven in sommige gevallen nog raar aankijken tegen het nieuwe gewas. Die ondernemers teelden wel tomaten voor de export, maar waakten ervoor om zelf ook maar een hap te nemen. De gedachte dat de groente giftig was, verdween heel langzaam.
Brecht Moerman ruimde met minder aarzeling een plekje op zijn tuinderij in voor de noviteit. Het bleek het begin van een traditie. Ook volgende generaties Moermannen dankten veel van hun succes als tuinder aan de tomaat. Ze vestigden hun bedrijven in plaatsen als Hillegersberg, Bergschenhoek en Bleiswijk, op geschikte grond, dichtbij de grote steden waar het wemelde van de klanten.
De tomatenrevolutie was slechts een van de vele vernieuwingen in de tuinbouw in de afgelopen eeuw. Wie ‘Land van glas. Een familiegeschiedenis’ leest, van journalist Koen van Wijk - een achterkleinzoon van Brecht Moerman, raakt onder de indruk van de dynamiek in de sector en het aanpassingsvermogen van de ondernemers die er hun geld in verdienden.
Telen in de open lucht werd telen onder glas. Dat glas werd ‘omhoog gebracht’, waardoor zogenaamde warenhuizen ontstonden. Die eerste kassen waren nog verre van perfect: dikke, houten gordingen hielden veel licht weg, door grote kieren ging nog veel van de warmte verloren. Het verhitten gebeurde met steenkool, stookolie en later aardgas. Dat zorgde er ook voor dat de hoge schoorstenen, tot dan toe vertrouwde verschijningen in tuinbouwgebieden, konden verdwijnen.
Normale grond werd steenwol. Die noviteit waaide over vanuit Scandinavië, waar bij toeval was ontdekt dat planten goed konden wortelen in de open structuur van dit isolatiemateriaal. Een eerder experiment met teelt in bakken grind bleef zonder groot succes.
Voor goede groei en goede oogst bleek samenwerking met kennis- en onderzoeksinstituten steeds meer een vereiste. Afvoer van producten veranderde. Steeds meer en verder wonende klanten kwamen binnen bereik. Gezamenlijke promotie zette groente uit Holland in de markt. Bij gebrek aan medewerkers uit eigen land haalden tuinders gastarbeiders binnen. Het belang van de veilingen nam af, de macht van de belangrijkste afnemers, de grote supermarkten, nam toe. En daarmee is nog maar een deel van de voortdurende veranderingen genoemd.
De wil om mee te bewegen, te blijven innoveren maakte de Nederlandse tuinbouw succesvol, ook internationaal. Wie overleefde, beschikte na verloop van tijd over bedrijven van belang. Terwijl de tuinders aanvankelijk door boeren niet voor vol werden aangezien, bij tijd en wijle zelfs door hen gekleineerd werden, zagen die later met bewondering wat in die aanpalende sector voor elkaar was gebokst. De verhoudingen op het platteland waren drastisch veranderd. Van neerkijken op tuinders kon in elk geval geen sprake meer zijn.
Van Wijk, land- en tuinbouwjournalist voor onder meer het weekblad Nieuwe Oogst, schrijft met de kennis van een insider over alle ontwikkelingen. Zijn pen is vaardig genoeg om ook de geïnteresseerde leken onder de lezers mee te nemen in de geschiedenis van een bedrijfstak die ons allemaal te eten geeft.
Belangrijkste inspiratiebron voor dit boek vormde ‘Het zwijgen van Maria Zachea’ van Judith Koelemeijer, over de wederwaardigheden van een groot katholiek gezin. Van Wijk las die bestseller in 2004 en begon te denken over het schrijven van iets soortgelijks. Het zou nog tot vier jaar geleden duren, voordat hij met echt onderzoek en met gesprekken begon.
‘Land van glas’ is uiteindelijk meer een historie van de glastuinbouw aan de hand van verhalen over zijn eigen opa en diens nazaten, dan een familiegeschiedenis tegen het decor van de glastuinbouw. Het particuliere staat vooral in functie van het grote verhaal.
Soms stoort die benadering. Van Wijk worstelt zichtbaar met de flirt van zijn opa met de NSB. Als lezer wil je iets meer van die uitglijder weten, liefst geplaatst in een breder verband. De schrijver raakt wel even aan wat sympathie voor Duitsland, per slot van rekening het achterland, en antipathie tegen de Britten (volgens hem nog een overblijfsel van de Boerenoorlog), maar werkt dit gegeven nauwelijks uit.
De dood van een van Van Wijks neven op twaalfjarige leeftijd bij joyriding met de auto van thuis wordt nog summierder afgedaan. Ook hier wordt de nieuwsgierigheid geprikkeld. Was het een incident? Of zochten de tuinderskinderen, van wie in het belang van de onderneming vaak veel werd geëist, wel vaker op ongebruikelijke manieren afleiding?
Tegelijkertijd tekent de auteur op andere momenten tussen alle zakelijke beslommeringen door trefzeker de sfeer in de familie. Op familiefeesten was er steevast een tweedeling tussen de vrouwen, die onderling veel lol hadden, en de mannen die het over vrijwel niets anders dan de tuinderij konden hebben. Een zwager van buiten het wereldje, die er uiteindelijk wel zijn plek vond, werd niet helemaal voor vol aangezien. Het familielid dat het wit van het krijten van het dek op de komkommerbladeren aanzag voor een schimmelziekte, moest dat nog jarenlang horen op verjaardagen.
Wie buiten de sector werkte, werd nog een beetje voor vol aangezien indien het om ondernemen ging. De ambtenaar in de familie maakte zelf maar grappen om niet helemaal het pispaaltje te worden.
Meewerken van vrouwen en kinderen bleef lang onbetaald. De vrouwen wisten wel wat geld af te troggelen met een klein opstandje. De kinderen werden gecompenseerd met dure cadeaus op feest- en hoogtijdagen, en kregen soms zomaar geld om iets hoog op hun verlanglijstje aan te schaffen.
De telers zelf gaven graag blijk van hun welvaart door rond te rijden in dikke Amerikaanse auto’s, liefst van het nieuwste type. De ooit wat meewarig bekeken tuindertjes waren herentuinders geworden, mannen die niet meer opkeken van miljoenenomzetten. Dat mocht gezien worden.