Column
Een tikkie meer begrip op onze drukke wegen
Meestal ga ik niet op zondagochtend mountainbiken in het bos. Het is er dan te druk. Te druk met gezinnen die hun kinderen uitlaten, loslopende honden en groepen van een bepaald slag mannen, die hun wekelijkse testosteronoverschot eruit blazen op de fiets. Dat gaat niet goed samen, en al helemaal niet met mij.
Voor loslopende honden ben ik bang, vooral als baasjes weigeren ze even vast te houden, "want hij doet niks". En aan die groepen mannen heb ik, nou ja, laat ik maar gewoon zeggen hoe het is: een pesthekel. Wandelaars kunnen enkel het vege lijf redden door van het pad in de bossages te springen en andere mountainbikers moeten het bezuren als de heren in tegenovergestelde richting over de uitgepijlde route razen. Want aan de regels houden deze types zich nooit. Ze hebben oog voor niemand, behalve voor zichzelf.
Maar gisterochtend tegen elven dacht ik: laat ik het nog eens proberen. Het was schitterend weer, en 's middags zou het gaan regenen, dus dan moet je wat. De meeste groepen mannen houden zo rond de klok van tienen huis in het bos; wellicht waren ze al verdwenen tegen de tijd dat ik aankwam. Ik fietste naar Hattem en dook daar bij de Vuursteenberg tussen het frisgroene gebladerte. Zo goed als niemand te bekennen, en de mensen die er waren deden rustig hun ding. Wat een weelde.
Oerkreet
Tot ik in de verte oerkreten hoorde. Ineens herinnerde ik me ook dat weer: de groepen mannen brullen tijdens het fietsen. "Aan de kaaaant!" "Uit de weeeeeg!" Daar zag ik een treintje mountainbikers aankomen. Allemaal in hetzelfde shirt, op hoge snelheid, achter de leider aan. De leider sloeg linksaf, een pad in waarbij een 'verboden te fietsen'-bord stond. "Netjes zeg, daar inrijden!", riep ik de mannen na, waarna hoongelach uit het groepje opsteeg.
Beroofd van mijn vredige gevoel fietste ik verder. Dít zijn dus de types die ons sportieve fietsers, mountainbikers en wielrenners, allemaal een slechte naam bezorgen, mopperde ik inwendig. Wat een aso's. Wat hoopte ik dat ik ze nog een keer zou tegenkomen, want dan zou ik ze wel eens willen confronteren met hun gedrag. Dat geschreeuw ook. Zo agressief. Helemaal in het stille bos.
Maar, dacht ik, mensen die in groepjes op de weg wielrennen roepen ook vaak. Dat komt vast ook agressief over. Terwijl dat schreeuwen juist bedoeld is voor de veiligheid. Als je in een pelotonnetje fietst, zien alleen de voorste twee renners wat er gebeurt. Zij waarschuwen degenen achter hen door te roepen bij een paaltje ("Paal!"), bij een gat in de weg ("Gat!") of bij een tegemoetkomende auto, andere fietser of wandelaar ("Voor!"). Op die manier blijven zo'n groepje én de medeweggebruikers veilig. Terwijl, mijmerde ik, andere weggebruikers best wel eens zouden kunnen denken dat het geschreeuw tegen hen gericht is.
Meer begrip
Dat praat het gedrag van asociale wielrenners - want die heb je ook, in dito groepen als hierboven beschreven - niet goed, maar vaak heeft het roepen van wegfietsers een ander doel dan de meeste weggebruikers denken, namelijk: hen wegjagen. Daar zou ik misschien eens wat over moeten schrijven, besloot ik, voor een tikkie meer begrip op de drukke wegen van ons land.
Ik reed het bos uit en realiseerde me dat ik de mannen niet meer was tegengekomen. Maar goed ook, want als ik ze tot de orde had geroepen hadden ze me toch uitgelachen.