Een sterke vrouw met kunst als levensdoel
Helene Kröller-Müller vond vrouwen zwakke wezens, maar dirigeerde zelf wel de hele boel. Haar complexe en onbuigzame karakter deed velen van haar vervreemden, maar droeg ook bij aan het realiseren van haar missie: een monument van cultuur voor het Nederlandse volk.
Vrouwen waren in de ogen van Helene Kröller-Müller (1869-1939) wezens die tot weinig grote prestaties in staat zijn. Daarom verzamelde ze getalenteerde mannen om zich heen om haar levensdoel te realiseren: een ’monument van cultuur’ dat zou toebehoren aan het Nederlandse volk. Dat monument – het Kröller-Müller Museum in Otterlo, waar haar omvangrijke kunstcollectie nog steeds is te zien – kwam er doordat de mannen om Helene heen precies deden wat zij wilde. Ze mocht dan vinden dat vrouwen zwakke wezens zijn, ze dirigeerde wel de hele boel.
Deze paradoxale levenshouding blijkt typerend te zijn voor Helene Kröller-Müller (1869-1939), ontdekte Eva Rovers, die de langverwachte biografie schreef van deze vrouw, die met haar kunstverzameling de basis legde voor een van de eerste musea voor moderne kunst in Nederland. Deze week promoveerde Rovers op haar onderzoek, dat vier jaar in beslag nam. Ze las Helene’s dagboek en de vele brieven die ze schreef aan haar vertrouweling Sam van Deventer, spitte archieven door en bezocht de plekken waar ze heeft gewoond. „Het was fascinerend om haar levenspad te volgen”, vertelt Rovers.
In het Kröller-Müller Museum, waar gisteren naar aanleiding van de biografie de expositie ’De mannen van Helene’ is geopend, laat Rovers de zwarte metalen kist zien met rode lakzegels en de initialen S V D op het deksel, die de basis vormde voor haar onderzoek. De erven van Sam van Deventer schonken de kist eind 2005 aan het Kröller-Müller Museum. De kist bleek tot de rand gevuld met foto’s, documenten, een jeugddagboek van Helene Müller (1882-1885) en zo’n 3400 brieven, in een periode van dertig jaar geschreven door Helene aan Sam van Deventer.
Uit deze brieven komt een intelligente en ambitieuze vrouw naar voren met een passie voor kunst, literatuur en filosofie, maar ook een complexe persoonlijkheid die hoge eisen stelde aan zichzelf en anderen, en compromissen verafschuwde. Die onbuigzame houding zou haar vervreemden van haar vier kinderen, die niets moesten hebben van haar hooggestemde idealen en intellectuele stimulansen, en van veel mensen die voor haar werkten, onder wie de beroemde architect Berlage.
Haar enige zielsverwanten waren haar man Anton Kröller, die haar hartstocht voor kunst niet alleen financierde maar ook deelde, en Sam van Deventer, een hockeyvriend van haar kinderen die later in het bedrijf van Anton ging werken en zou uitgroeien tot diens rechterhand. Helene adoreerde hem zo, dat haar kinderen hem spottend de ’aangenomen zoon’ noemden. Omgekeerd was Sam van Deventer ook gefascineerd door de negentien jaar oudere Helene. Hij wilde graag deel uitmaken van haar leven.
Voor de veronderstelling dat de twee ook een seksuele relatie hadden, heeft Rovers geen aanwijzingen gevonden. „Helene heeft dat altijd afgehouden. Ze heeft er wel heel erg mee geworsteld, afgaand op haar brieven aan Sam, maar ze wilde er niet aan toegeven.” Dat de twee dol op elkaar waren, was geen geheim. Helene sprak openlijk met Anton over haar genegenheid voor Sam, in wie ze een modelzoon zag. Veelzeggend is ook de passage in één van haar brieven aan Sam: „Jij bent mij de kinderen geworden waarin ik voortleef, waarin ik kon zaaien, waarvoor ik nog kon doen. Dat heeft mij elke desillusie licht gemaakt.”
Als je haar nalatenschap in het museum in Otterlo ziet, kun je je amper voorstellen dat deze vrouw tot haar 36ste weinig geïnteresseerd was in kunst. Ze groeide op in een rijk en behoudend milieu in Duitsland, waar kunst geen rol speelde. Ook na haar huwelijk met de Nederlander Anton Kröller, de jongere broer van de Nederlandse compagnon in het bedrijf van Helene’s vader, en haar verhuizing naar Rotterdam, besteedde ze haar vrije tijd aanvankelijk vooral aan paardrijden en hockey.
De ommekeer kwam toen haar dochter enthousiaste verhalen vertelde over de spirituele kunstbeschouwingslessen die welgestelde heren en dames volgden bij de kunstcriticus H. P. Bremmer. Helene ging uit nieuwsgierigheid mee en raakte volledig in de ban van Bremmer, destijds dé Van Gogh-kenner van Nederland. Op zijn advies ging ze ook kunst kopen. Anton, die met veel succes Müller & Co leidde, vond het prima dat ze daarvoor het familiekapitaal aansprak. Ook hij werd gaandeweg een kunstliefhebber en moest door Helene zelfs afgeremd worden, als hij al weer met een paar Van Goghs thuiskwam.
Eva Rovers heeft proberen te achterhalen wat de drijfveren waren van Helene om haar collectie onder te brengen in een eigen museum en dat na te laten aan het Nederlandse volk. Haar problematische verhouding met haar kinderen heeft een grote rol gespeeld, evenals een zware operatie op 42-jarige leeftijd. Toen ze te horen kreeg dat ze de operatie misschien niet zou overleven, maakte ze de balans van haar leven op. Ze nam zich voor om, als ze de operatie zou doorstaan, haar kunstcollectie uit te breiden en onder te brengen in een eigen museum.
Toen ze drie maanden later gezond het ziekenhuis verliet, had ze een missie. Vanaf dat moment kocht ze werk van Van Gogh, Mondriaan en Picasso, zoals andere vrouwen hoeden en tassen aanschaften. Soms kwam ze na drie dagen Parijs terug met vijftien Van Goghs, die ze voor astronomische bedragen had gekocht, op advies van Bremmer.
Ondertussen gaf ze architecten van naam, achtereenvolgens Peter Behrens, Ludwig Mies van der Rohe en H. P. Berlage opdracht een museumhuis te ontwerpen. Daarbij gedroeg ze zich zo veeleisend, dat dat al gauw tot ruzie leidde, waarna de heren werden ontslagen of zelf opstapten. In Henry van de Velde vond ze de architect die haar levenswerk zou ontwerpen.
Toen in 1922 de fundamenten van het megalomane gebouw waren gelegd op de Hoge Veluwe, raakte de firma Müller & Co wegens wanbeleid in financiële problemen en moest de bouw worden gestaakt. Helene liet zich niet uit het veld slaan. Dan moest er maar een kleiner ’overgangsmuseum’ komen in afwachting van betere tijden. Pas in 1938 ging dit als tijdelijk bedoelde museum open, een jaar voor haar overlijden. Sam van Deventer zorgde ervoor dat de kunstcollectie ongeschonden de Tweede Wereldoorlog doorstond, al kwam hem dat wel op de beschuldiging van collaboratie te staan.
Dat Helene niet gemakkelijk was, was bekend. Rovers: „Ik dacht dat ze een harde, koude tante was, maar uit haar brieven rijst ook het beeld op van een vrouw met gevoelige kanten. Gaandeweg kreeg ik soms ook met haar te doen. Haar grootste tragiek was het verdriet over haar kinderen, die niet voldeden aan haar hoge verwachtingen. Voor haar gevoel had ze gefaald als moeder, in haar ogen de belangrijkste taak van een vrouw, en daarom zocht ze haar levensdoel elders. Als ze gelukkiger was geweest als moeder, zou ze zich nooit zo gefocust hebben op de kunst en de realisering van een eigen museum.”
Het levensverhaal van Helene Kröller-Müller, één van de grootste mecenassen die Nederland heeft gekend, maakt volgens Rovers ook duidelijk hoe belangrijk het is dat de cultuur van geven terugkomt in de samenleving. „Vroeger was het heel gewoon dat rijke mensen de kunsten ondersteunden. Verzamelaars als de Kröller-Müllers hebben de kunst in leven gehouden. Maar die mentaliteit van geven is verdwenen, toen het Rijk de grootste subsidieverschaffer werd. Nu het mes wordt gezet in de subsidies, wordt de rol van het mecenaat weer actueel.”
Van Helene kunnen we op dat punt veel leren, meent Rovers. „Eigenlijk was ze haar tijd ver vooruit.” Zo was het haar bewuste keuze om hedendaagse kunst aan te kopen, omdat de musea al vol hingen met oude kunst. Ze liet niet altijd haar eigen smaak prevaleren, maar kocht ze ook werk aan van kunstenaars als Charley Toorop, Bart van der Leck en Odilon Redon, die voor het grote publiek onbekend waren. Verder stelde ze haar collectie altijd open op een voor die tijd professionele manier. Al in 1913 richtte ze tentoonstellingszalen in aan het Haagse Lange Voorhout. Na een schriftelijk verzoek mocht iedereen komen kijken. Daarmee droeg ze bij aan de acceptatie van moderne kunst in Nederland. En ze deed al aan cultuurspreiding, door haar museum op de Veluwe te laten bouwen.
Maar de belangrijkste les die de kunstwereld nu van haar kan leren, is dat ook tijdens een economische crisis niet alle ambities opgegeven hoeven te worden. In de jaren dertig, toen de crisis nog veel harder had toegeslagen dan nu, kreeg zij het voor elkaar dat de overheid ondanks een begrotingstekort van 75 miljoen gulden een hypotheek van 800.000 gulden beschikbaar stelde voor de aankoop van landgoederen op de Hoge Veluwe en de exploitatie van het museum dat ze daar wilde bouwen.
In ruil daarvoor kreeg het Rijk haar kunstcollectie, destijds geschat op 5 miljoen, in bezit. Vanuit linkse hoek kwam er veel kritiek dat de overheid het ’grootkapitaal’ geld gaf voor zijn (rechtse) hobby’s. Dat geld kon beter aan de armen worden gegeven.
Vrouwen mochten in Helene’s ogen dan zwakke wezens zijn en niet in staat zijn tot grote prestaties, ze belde wel zelf minister Henri Marchant van onderwijs, kunsten en wetenschappen en sleepte er deze deal uit, die haar ’monument van cultuur’ veilig stelde.