Een restje heilige voor het houvast
Het Breda's Museum probeert in het plaatselijke begijnhof een publiek te vinden voor een rijke collectie relieken. Pas op een historische toplocatie waardeert het publiek die 'roomse santenkraam' en 'bijgeloof'.
Op de lippen van zuster Frijters aarzelt een glimlach. De levensgrote foto in de entree van haar huis toont Frijters in het traditionele zwarte habijt met witte kap van de begijnen, terwijl ze haar potje kookt op een tweepitsfornuis. Cornelia Frijters stierf in 1990 als laatste Nederlandse begijn: een alleenstaande vrouw die een religieus leven leidde, zonder zich in een klooster terug te trekken. Haar huisje in het Bredase begijnhof is sindsdien een museum dat op 700 jaar begijnen in Nederland terugblikt.
Frijters en haar medezusters woonden allemaal op zichzelf, zij het wel bij elkaar in aparte hofjes, en voorzagen in hun eigen levensonderhoud.
"In hun religieuze leven speelden relieken altijd een rol", weet Jeroen Grosfeld, directeur van het Breda's Museum, waar ook het Begijnhofmuseum onder ressorteert. Relieken of relikwieën zijn overblijfselen van heiligen of voorwerpen waarmee de heiligen in contact hebben gestaan. Begijnen schreven relikwieën een miraculeuze kracht toe. Via een relikwie konden zij de hulp inroepen van de betreffende heilige, die in de hemel zat en daar hun voorspreker bij God kon zijn.
De kapel van het begijnhof heeft, zoals elke rooms-katholieke kerk, relieken. "Maar ook de individuele zusters bezaten eenvoudige relikwieën", vertelt Grosfeld op de eerste verdieping van het huisje, waar Frijters sliep. In een vitrine liggen twee medaillons van begijnen met minuscule resten van Sint-Catharina, aan wie hun kapel was toegewijd, en van Sint-Blasius, helper bij keel- en longklachten.
Maar het gaat verder. "De begijnen waren in het verleden ook betrokken bij het maken en decoreren van relieken. Bij opgravingen van een ander, verdwenen, begijnhof in Breda hebben we talloze glazen kralen gevonden, waarmee ze bruidstooien en relieken versierden. Zulk werk gold als vrome arbeid en was voor begijnen een bijverdienste."
Het is daarom volgens Grosfeld passend dat in Frijters vroegere huisje een tentoonstelling met relieken en reliekhouders is ingericht. Die komen allemaal uit de Hamers-IJsebrand-verzameling die zijn museum in 2009 verwierf. De expositie is niet groot, maar wel afwisselend. Er is een Italiaans huisaltaartje met een stuk kaak van een heilige. Een stevig bot van Johannes de Doper zit in een Vlaamse reliekhouder die de vorm van een toren heeft. Een medaillon bevat twee splinters van het Heilig Kruis. Een flesje bevat wonderolie, die geperst heet te zijn uit olijven die groeiden aan bomen in de Hof van Gethsemané, die er reeds stonden toen Jezus daar bad voor zijn kruisweg.
De blikvanger is het beschilderde houten beeld van het afgehakte hoofd van Johannes de Doper op een schaal. In de hals van het beeld zat ooit een relikwie, maar die is verloren gegaan. Ook twee zeventiende eeuwse reliekarmen uit Spanje springen in het oog. Ze bevatten wat botjes van Sint-Laurentius, die door christenvervolgers levend geroosterd zou zijn.
Over zulke religieuze voorwerpen wordt in Nederland heel geringschattend gedaan, weet Grosfeld. "De Nederlandse rooms-katholieke kerk heeft na het Tweede Vaticaanse Concilie alles wat riekte naar heiligenverering of bijgeloof in de ban gedaan." Dat was onverstandig, vindt hij. "Onze hedendaagse samenleving heeft juist behoefte aan rituelen die houvast bieden. Maar de Nederlandse rooms-katholieke kerk is protestants geworden."
Ook de moderne mens moet volgens hem begrip kunnen opbrengen voor de 'toverkracht' van relieken. "Hoeveel mensen bewaren niet een haarlok of een voorwerp van hun overleden ouder? Ze zetten urnen met as van een dierbare op de schoorsteen. Ze proberen shirts van beroemde sporters te bemachtigen of iets van hun idool. Al die voorwerpen moeten bewijzen dat iemand echt heeft bestaan en ze vormen een manier om lijfelijk contact te hebben. Bij relieken is dat hetzelfde. Zij zijn voor gelovigen het bewijs dat een heilige, die dicht bij God staat, echt heeft bestaan."
Omdat in het verleden de meest absurde relikwieën zijn gepresenteerd. lijkt voor velen zo'n directe link met heiligen lachwekkend. Maar Grosfeld vindt echtheid onbelangrijk. "Ons museum heeft zoveel Sint-Laurentiusbotjes, dat de heilige echt een reus geweest moet zijn. Maar daar gaat het niet om. Wat telt is dat katholieken eeuwenlang geloofden dat die relieken echt waren. De omgang met heiligen en relieken was niet zomaar een zijtak van het geloof. Hij behoorde tot de kern."
Het is gemakkelijk om schamper te doen over bijgeloof. Totdat men zelf in nood geraakt, zegt Grosfeld. Om die reden begon het Amsterdamse mannenpaar Ger IJsebrand en Harrie Hamers ooit relikwieën te verzamelen. "Ze waren absoluut niet gelovig. Hamers was klinisch psycholoog. Hij zag tijdens zijn werk in TBS-klinieken mensen in diepe geestelijke nood voor wie hij weinig kon doen. Was de moderne hulp beter dan vroeger, toen mensen hun heil zochten in heiligenverering?, vroeg hij zich af." Hamers schonk voor zijn dood in 2009 de collectie aan het museum. Zijn partner was al eerder overleden.
Hoewel relieken dus niet ver van de moderne mens af hoeven te staan, blijft het moeilijk om ze "in de museale markt te zetten", erkent Grosfeld. Een eerdere expositie van de collectie werd goed ontvangen, maar was geen publiekstrekker. "Juist Brabanders bij wie dit religieus erfgoed tot hun achtergond hoort, zijn daar afkerig van. Waarschijnlijk omdat ze zich daar ooit met moeite aan hebben ontworsteld."
Ook om die reden wil het Breda's Museum relieken een vaste plek geven in het begijnhof. "Mensen die nooit voor relieken naar het museum komen, pakken op vakantie bij een bezoekje aan de kathedraal van Chartres wel de schatkamer vol relikwieën mee en genieten. Er is dus een publiek voor, als het in een aansprekende, natuurlijke omgeving wordt getoond."
Hamers-IJsebrandkamer in Breda's Begijnhof Museum is te zien tot 31 december. Meer info: www.begijnhofbreda.nl of www.breda-museum.org
Strijd om de beste relikwieën voor het altaar
Relieken of relikwieën zijn stoffelijke resten van heiligen of voorwerpen waarmee heiligen contact hebben gehad. Ze gelden in de rk kerk vooral als doorgeefluik voor verzoeken om hulp. Een gelovige kan via de stoffelijke resten de betreffende heilige om voorspraak bij God vragen.
Relikwieën zelf verrichten dus geen wonderen. Alleen God kan dat. Evenmin mogen relieken en heiligen aanbeden worden, omdat er slechts één God is. Maar in de praktijk werden wel wonderen van relikwieën verwacht en werden relieken en heiligen volop vereerd.
Niet alle relieken hebben dezelfde kracht. Bovenaan staan eersteklasrelieken. Dat zijn overblijfselen van heiligen of voorwerpen die in contact hebben gestaan met Jezus, zoals zijn kruis. Tweedeklasrelieken zijn stukken van kleren van heiligen of voorwerpen die de heilige heeft gebruikt.
Relieken van de derde klasse zijn het minst krachtig. Dat zijn stukken textiel of voorwerpen die pas na de dood van de heilige in aanraking zijn gekomen met zijn overblijfselen. Een schrijn waarin relieken zaten, kan zelf zo'n reliek worden.
De vroege christenen verzamelden al relieken van martelaren. Later konden rk kerken niet meer zonder. Nog altijd moet het altaar van elke kerk zeker één reliek bevatten. Kerken en steden streden in het verleden om de beste relieken. Dat leidde tot vervalsingen. Om die tegen te gaan geeft het Vaticaan verklaringen van echtheid af.
undefined