Een mens kan honderden persoonlijkheden hebben
AMSTERDAM - “In 1970 had ik mijn eerste patiënt met een meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Inmiddels heb ik over de behandeling van duizenden van deze patiënten advies uitgebracht. Zelf heb ik 157 patiënten met succes 'geïntegreerd'.”
De Amerikaanse psychiater Richard Kluft praat net zo gemakkelijk over allerlei trauma's, meervoudige persoonlijkheden en dissociatie als over auto's of het weer. Hetzelfde geldt voor de honderden binnen- en buitenlandse psychiaters en psychologen die deze week voor het congres 'Dissociatieve stoornissen, Trauma en geheugen' naar de Amsterdamse Vrije Universiteit zijn gekomen.
Net als in 1992 is Nederland dit jaar het gastland voor het jaarlijkse congres van The International Society for the Study of Dissociation. Het programma vermeldt ettelijke workshops waarin ervaren therapeuten hun kennis overdragen, maar Kluft verzekert dat er ook ruimte zal zijn voor discussie en kritiek. “Ook in Amerika zijn er nog steeds mensen die het bestaan van patiënten met meerdere persoonlijkheden ontkennen. Toch is het hele onderwerp al wat minder controversieel geworden. De diagnose meervoudige persoonlijkheids stoornis - MPS - wordt al niet meer zo betwijfeld, nu zijn het meer de behandelings-technieken waarover de discussies zo hoog oplopen.”
Sinds kort, maar dit is meer iets voor de fijnproevers binnen het psychiatrische wereldje, is het begrip MPS vervangen door Dissociatieve Identiteitsstoornis (DIS). 'Dissociëren' staat voor 'uiteenvallen': als gevolg van een ernstig trauma delen mensen zichzelf in meerdere persoonlijkheden op. Het bewustzijn, zo legt Kluft uit, wordt als het ware opgedeeld in stukjes: een deel bewaart herinneringen aan het trauma, het andere niet.
Voor sterk getraumatiseerde patiënten is dit - zonder dit zelf te beseffen - hun overlevingsstrategie. “Een meisje dat vaak seksueel misbruikt is, kan bijvoorbeeld een klein jongetje 'ontwikkelen', omdat zo'n jongetje een dergelijk misbruik nooit zou overkomen. Of zij wordt een grote, sterke man: die zou er zelfs voor kunnen zorgen dit grote kwaad te stoppen.”
Kluft geeft het voorbeeld van een bekende voetballer die een paar jaar geleden in de Verenigde Staten dagelijks in tv-reclames te zien was. “In de jaren daarna kreeg ik tientallen vrouwelijke patiënten met een persoonlijkheid die duidelijk op deze man geënt was. Voor deze vrouwen was dat puur een manier van overleven: zó'n sterke vent, daar kan niemand tegen op.”
Het aantal persoonlijkheden - ook wel alters genoemd - varieert volgens Kluft van twee tot zelfs duizend. Voor zover nu bekend, is dit aantal onder andere afhankelijk van het geslacht en de nationaliteit van de patiënt. “Turkse patiënten, zo blijkt ook op dit congres, hebben bijvoorbeeld relatief weinig alters, nooit meer dan tien. In Centraal-Amerika zijn het er doorgaans minder dan twaalf, in Noord-Amerika ligt het gemiddelde voor vrouwen rond de acht en voor mannen rond de zestien. Als het aantal echt boven de twintig of dertig komt - het maximum wat ik zelf ooit heb gehad is duizend - zijn het echter altijd hele 'kleine' alters, die meestal vaag zijn en weinig betekenis hebben. Deze honderden alters zijn dan altijd weer terug te voeren op een beperkt aantal 'basis'-alters; dìe zijn voor de therapeut van belang, dìe moeten zij zien op te sporen, leren kennen en uiteindelijk integreren.”
Voor een goede therapeut, stelt Kluft, is het aantal alters niet eens van belang. Veel belangrijker is het om te weten waar die alters vandaan komen. “Ik had eens een hele religieuze vrouwelijke patiënt met zo'n duizend alters. Tijdens haar behandeling kwam naar voren dat zij door haar vader dagelijks misbruikt werd. Zij vertelde dat zij elke avond bad en God smeekte of zij de volgende ochtend als een lief, klein meisje wakker zou kunnen worden. Dat ging wel zo'n duizend dagen door en elke keer dat het niet gebeurde, smeekte zij om een nog zoeter en liever meisje. Bijna al haar alters waren een variant op dit kleine meisje: toen ik dat eenmaal wist, besefte ik dat het eigenlijk helemaal niet zoveel alters waren.”
Steeds meer therapeuten volgen het behandelingsmodel van de Fransman Pierre Janet, dat al in 1907 is opgesteld. Deze bestaat grofweg uit drie fasen: ten eerste het zorgen voor een stabiele situatie, vervolgens het verwerken van het trauma en tot slot de 'integratie', dat wil zeggen het samenvoegen van de diverse alters. “De eerste fase, waarin de patiënt zich helemaal veilig moet gaan voelen, is heel belangrijk. De therapeut die al aan het trauma gaat werken zonder dat de patiënt daar zelf aan toe is, kan dit trauma zelfs nog doen verergeren.”
De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat echte genezing door middel van deze integratie maar bij weinig patiënten lukt. Slaagt de therapeut erin zoveel mogelijk symptomen weg te nemen, dan is al veel bereikt. Behalve het hebben van meerdere alters lijden de patiënten ook vaak aan geheugen- en tijdverlies, agressieve buien en een drang om zichzelf te beschadigen. “Bij de behandeling probeer ik vooral ook de angst te verminderen. Tussen twee behandelsessies door probeer ik bijvoorbeeld de meest opstandige en agressieve alters in slaap te brengen. Of ik leer hen zelf-hypnose, waardoor zij hun nare flash-backs zelf kunnen tegenhouden.”
In het enkele maanden geleden verschenen rapport over MPS van de Nederlandse hoofdinspectie voor de geestelijke volksgezondheid wordt voor het gebruik van hypnose en zelf-hypnose juist gewaarschuwd. Het gevaar bestaat, zo schreef de toenmalige hoofdinspecteur Lamping-Goos, dat de patiënt hierdoor nog verder van huis raakt. “Hypnose en het stellen van gerichte, mogelijk suggestieve vragen, kunnen op zich dissociatief werken. Dan moet men zich afvragen of het middel niet erger kan zijn dan de kwaal. Voor mij is het de vraag in hoeverre het vermoeden van 'MPS' bij de behandelaar het naar voren komen van alters bevordert, vooral als hypnose wordt gebruikt.”
Ook in andere opzichten is het rapport kritisch. De diagnose MPS zou soms te snel gesteld worden en therapeuten zouden zich door patiënten laten misleiden. Een slimme patiënt kan MPS 'verhuld' presenteren. “Steeds vaker wordt MPS als nagebootste stoornis gesignaleerd. Dit kan worden toegeschreven aan de extra aandacht en de speciale behandeling die de stoornis oplevert. De aandacht in de media draagt daar waarschijnlijk toe bij”, zo schrijft Lamping-Goos.
Harde cijfers over het voorkomen van MPS heeft de inspectie niet kunnen vinden. Ook de cijfers uit het bekende rapport 'MPS in the Netherlands' van Nel Draijer en Suzette Boon worden door de inspectie niet omarmd. Volgens de Amerikaan Kluft is juist dit rapport het meest betrouwbare onderzoek dat ooit over MPS is verschenen. “Boon en Draijer hebben zeer rigide criteria en standaarden aangehouden, het hele onderzoek is goed gecontroleerd.”
Toch krijgen de Nederlandse 'dissociatie-deskundigen' in de vakbladen en tijdens congressen nog regelmatig het verwijt dat zij kritiekloos achter Amerika aanlopen. Kluft blijft laconiek. “Alsof wij 'MPS' ontdekt zouden hebben. Okay, ik geef toe dat een therapeut het dissociëren kan verergeren, maar creëren kunnen we het niet.”