Column
Een lach is het zekere bewijs dat er een hemel is
Natuurlijk bestaat de hemel. Maar wat kun je er verder over zeggen? Bovendien is het pas Pinksteren geweest waardoor ik een beetje dizzy ben, alsof ik teveel zoete wijn heb gehad.
Ik was gevraagd om in het pinksterweekend een lezing te houden voor leden van een reformatorische studentenvereniging met een lange Latijnse naam die aan tongentaal doet denken. Maar ik kon niet op de bewuste dag en ze zouden proberen ruimte op een ander moment te vinden. Maar nu weet ik niet meer of dat gelukt is en of ik die lezing nu wel of niet heb gehouden.
Als het wel zo is moet het op de Veluwe zijn geweest. Die streek heet wulps de Bijbelgordel, in dorpskerkjes lonken de sloten van de Statenbijbel. Ook zijn er veel bomen. Terwijl ik de lezing hield (als ik dat heb gedaan) sprong het licht van tak tot tak, tot het op de hoofden van de studenten viel, of zag ik gel op gereformeerde grondslag blinken?
Wat is in een wereld van 'alternatieve feiten' nog waar? Descartes zei dat hij aan alles kon twijfelen, behalve aan het feit dat hij denkt. 'Ik denk dus ik ben.' Maar wie denkt kan twijfelachtige gedachten aanhangen, bijvoorbeeld dat de klimaatverandering een verzinsel is of de hemel fantasie. Daarom presenteer ik een meer solide uitgangspunt voor deze jongeren die zich voorbereiden op een wetenschappelijk carrière: we kunnen alles weglachen behalve het feit dat we lachen.
Slappe lach
Ik kan zeggen: 'ik denk', maar niet: 'ik lach'. Wanneer ik echt lach ben ik er namelijk even niet, ik ga daarin op. Gedachten heb je maar een lach ben je, een onweerlegbaar feit. Ik lach dus ik ben. Toen op die Pinksterdag de hemel openging en de apostelen in 'vreemde talen' spraken, zullen ze gelachen hebben.
In 'Lof der zotheid' stelt Erasmus dat we het meest onszelf zijn als we buiten onszelf zijn, zoals wanneer we lachen. 'Zulke mensen spreken tamelijk verward, niet als een mens maar meer als een dier dat geluiden uitstoot, soms vertrekken ze plotseling hun gezicht. Als ze dan na een tijdje weer tot zichzelf gekomen zijn, zeggen ze dat ze er weinig meer van weten, alleen dat ze erg gelukkig waren. Dit is slechts een miniem voorproefje van hun hemelse geluk (futurae felicitatis).'
Een lach is het zekere bewijs dat er een hemel is. In een lach pieker je niet of die bestaat of niet, je beleeft het. Sommigen krijgen er dan ook geen genoeg van, ze kunnen niet ophouden, zozeer heeft de eeuwigheid hen te pakken. Ze hebben de slappe lach, zeggen we dan. Voor je het weet word je ook slap, weerloos. Je raakt aangestoken, een lach creëert verbondenheid, gemeenschap, kerk. In een lach stoot je onbegrijpelijke klanken uit die iedereen begrijpt, van Putten tot Peking. Dat heet zending.
Ga ik denken, dan weet ik het allemaal niet zo goed meer. Heb ik in het pinksterweekend die lezing nou wel of niet gehouden? En heb ik daarin Luther geciteerd zonder wie er geen Bijbelgordel was geweest? 'Uit een ongelukkige ezel komt nooit een gelukkige scheet.'
Ik moet lachen. Soeverein wordt de lach vlees in mij, om het christelijk te zeggen. Een onloochenbaar feit, wat ik er verder ook van denk. Mijn mondhoeken krullen, mijn bovenlijf schokt, mijn mond zegt 'ha ha ha'.
Koppig spul, die zoete wijn.