Een goede docent is een beetje gek
Brengt een goede docent vooral feiten bij, of is hij de begeleider van de leerling? Een terugblik op veertien gesprekken over het leraarschap.
Met een dreigend lerarentekort aan de horizon worden docenten overal vandaan gehaald. Maar welke leraar willen we eigenlijk? 'De docent als coach' is verder in opmars in alle scholen die kiezen voor 'Het Nieuwe Leren', waarin bot gezegd de scholier of student vooral zelf het werk doet. Maar de wens 'dat leraren weer kennis gaan bijbrengen' wordt steeds vaker geuit, zoals onlangs nog door onderwijsminister Van der Hoeven bij haar bijstelling van het studiehuis.
Wat zijn de eigenschappen van een goede docent? Trouw ondervroeg in de zomer een viertal deskundigen over deze vraag. Daarna vertelden tien bekende Nederlanders in een dubbelinterview met hun favoriete docent van vroeger waaróm deze leraar zo goed was.
Alle veertien mensen leverden een lijstje met vier of vijf eigenschappen van de topdocent. Het gaat vooral om leraren op de middelbare school, maar ook een kleuterjuf en universitair hoogleraar komen er in voor.
Een hele reeks eigenschappen schopte het niet verder dan een enkele vermelding. Op de achtste plaats, met twee vermeldingen, eindigen twee eigenschappen. Allereerst de factor humor: een goede docent zorgt voor 'lol in de klas', zoals topvolleyballer Bas van de Goor het formuleerde. Daarnaast: lol in het werk. Een goede docent heeft niet alleen liefde voor het vak, maar brengt deze ook over, zei hoofdcommissaris Bernard Welten.
Idealisme of gedrevenheid werd drie keer genoemd. Onder anderen door vakbondsleider Agnes Jongerius, die nog steeds kan genieten van de gedrevenheid waarmee haar docent verhalen vertelde.
Op de vijfde plaats, met vier vermeldingen maar met twee relativeringen, staat de al eerder genoemde kennisoverdracht. Het is vooral onderwijseconoom Henriëtte Maassen van den Brink die de troepen aanvoert: een goede docent is volgens haar allereerst sterk in taal en rekenen, en daarnaast in het algemeen inspirerend tot kennisoverdracht. Maar ook drie bekende Nederlanders vinden dit, neem Dirk Scheringa: een goede leraar 'moet weten waarover hij praat'.
Agnes Kant tekent voor de kanttekening dat een leraar 'kinderen niet alleen maar laat relativeren' en deskundige Luc Stevens voor de relativering 'een goede docent biedt inhoud, maar zet zijn vak niet op de eerste plaats'.
De vierde plaats, met vier vermeldingen maar slechts één relativering, is voor strengheid. Bij de bekende Nederlanders, vanaf de twintiger Victoria Koblenko tot vijftigers als Job Cohen, is dit bij terugkijken een belangrijke eigenschap, die ze destijds misschien niet altijd waardeerden. Opvallend is dat de deskundigen deze eigenschap niet noemen. De ene relativering is afkomstig van hulpbisschop Everard de Jong, die zegt dat een goede docent 'over het hart kan strijken'.
Kennisoverdracht en strengheid, het zijn twee belangrijke waarden die tegenstanders van het Nieuwe Leren ter tafel brengen. Maar de derde plaats is juist voor een karaktertrek van de leraar waar de voorstanders zo op hameren: een goede docent 'kan leerlingen begeleiden hun eigen leerproces vorm te geven'. Het klinkt wellicht zweverig, maar het werd geformuleerd door de Duitser Andreas Schleicher, die als onderwijsonderzoeker bij de Oeso vooral hamert op harde leerprestaties. Rector Joost Kentson zei het zo: 'Een goede leraar stelt leerlingen wedervragen'.
De eerste plaats wordt gedeeld door twee eigenschappen, elk vijf keer genoemd. Een daarvan is de mate waarin docenten oog hebben tussen onderlinge verschillen bij leerlingen. Daar is Schleicher weer: een goede docent is in staat 'voor elke individuele leerling een eigen leerroute uit te zetten'. Maar ook hulpbisschop De Jong en sportman Van de Goor hameren hier op. Cabaretier Theo Maassen formuleert het iets anders: een goede leraar 'gaat uit van de eigenheid van de student'.
Het is een eigenschap die misschien niet zo verrassend is in een tijd van individualisering: ook buiten de school wordt gesproken over het 'leveren van maatwerk'. Dat geldt niet voor de andere koploper. Kort gezegd, moet een docent ergens een beetje raar zijn.
Job Cohen ziet het liefst een leraar die problemen onconventioneel aanpakt, en ook in de omgang met leerlingen origineel is. Bernard Welten werd als student het beste uitgedaagd wanneer zijn hoogleraar voorbeelden gaf die 'op het randje' zaten van wat wel, en wat niet ethisch is. Ook Bas Haring zag zijn leraar graag 'op het randje opereren'. En Victoria Koblenko vond het prettig aan haar juf dat ze 'mysterieus' overkwam.
De strijd tussen voorstanders van het Nieuwe Leren en pleitbezorgers van strenge kennisoverdracht eindigt daarmee onbeslist. Op de allereerste plaats moet een goede leraar een persoonlijkheid zijn. Iemand die, of hij nou begeleidt of kennis overdraagt, er niet voor terugschrikt om de klas eens onconventioneel wakker te schudden.
Het is maar de vraag of de aanstormende lichting lerarenstudenten en het zittende docentenkorps aan die eis voldoen. Bemoedigend is het feit dat originele geesten buiten het onderwijs die zich nu niet op hun plaats voelen, daar een toekomst hebben. Als ze maar 'een beetje raar' zijn.