Een bonte verzameling eendagsfilms
Het Filmfestival Rotterdam wijdt dit jaar een speciaal programma aan ’one hit wonders’. Een verzamelprogramma van films die het ’enig kind’ gebleven zijn van hun makers en toch opzien baarden.
Een tweede film maken is veel moeilijker dan de eerste film. Er zijn talloze debutanten die nooit tot een tweede film komen. Erik de Bruyn had bijna tien jaar nodig om na ’Wilde Mossels’ zijn tweede film ’Nadine’ gefinancierd te krijgen. De Franse regisseuse Lucille Hadzihalilovich, die in Rotterdam enkele jaren geleden even wereldberoemd werd met haar debuut ’Innocence’, heeft nog steeds geen tweede film kunnen maken. Debutante Celine Sciamma, die dit jaar groot succes heeft met de puberfilm ’La naissance des pieuvres’, vertelde in Rotterdam dat in filmminnend Frankrijk per jaar ongeveer vijftig debuten worden gefinancierd en minder dan tien tweede films. Lever je niet direct je geld op, dan kun je het verder wel vergeten, ook al is de ontvangst goed en noemt iedereen je veelbelovend.
Bij de bijzondere enige films die nu zijn verzameld in het verzamelprogramma ’Pièce Unique’ is echter iets anders aan de hand. De meeste van deze films zijn uitstapjes; films van beroemde kunstenaars die de schijnwerpers al op zich gericht wisten, alleen hun eigenlijke oeuvre bestaat niet uit films. Anne Teresa de Keersmaeker (’Achterland’) is choreografe, Talking Heads-voorman David Byrne (’True stories’) is componist en Jean Genet (’Un chant d’amour’) en Samuel Beckett (’Film’) waren schrijvers.
De Rotterdamse selectie biedt zo een bonte verzameling van enige films die behalve hun uniciteit verder erg weinig met elkaar gemeen hebben. De in de jaren tachtig succesvolle bizarre musical van David Byrne, die je in een Amerikaanse slee door een mythisch nep-Texaans plaatsje gidst en je kennis laat maken met de vrouw die haar bed niet uit wil komen en met pak ’m beet vijftig tweelingen, staat geprogrammeerd naast De Keersmaekers ernstige opwaaiende zomerrokjes en krassende hakken uit de jaren negentig. Programmeur Carels selecteerde onder meer ’science fiction’ uit de jaren van grafisch ontwerper Saul Bass, een documentaire uit de jaren veertig van fotografe Helen Levitt en een experimenteel drama uit de jaren vijftig van de Duitse acteur Peter Lorre.
Wat deze films wel gemeen hebben is hun weerbarstigheid en hun spel met het medium. Binnen dit kader lijken het stuk voor stuk ultieme films. Films die als film iets duidelijk moesten maken wat niet op een andere manier te zeggen was. Dit kon niet met pen, instrument, of penseel, hier was de camera bij nodig.
Overduidelijk is dat bijvoorbeeld in het lyrische ’Un chant d’amour’ van de Franse schrijver Jean Genet, een film uit 1950 en een voorloper van de ’gay cinema’ van nu. Een bewaker gluurt naar zijn gevangenen die in hun cel dansen, masturberen en via de muur contact zoeken met elkaar. ’Un chant d’amour’ is een ’liefdeslied’ van groezelige zwart-witbeelden van grijnzende en zuchtende halfblote mannen, dat vijftig jaar later ook herinnert aan Fassbinders latere Genet-verfilming ’Querelle’ en nog veel andere zwoele mannenfilms. De film mocht bij verschijning al te expliciet en shockerend zijn, in haar vervagende zwart-wit heeft hij nu vooral iets nostalgisch en ontroerends, iets paradijselijks bijna.
De erotische film van Genet werd in Frankrijk twintig jaar verboden en door een producent jaren na dato in kleine stukjes naar Amerika gesmokkeld, verborgen in zijn kleding. Toen Genet in de jaren zestig alsnog bekroond werd voor zijn enige film, weigerde hij de prijs en verbood hij verdere distributie. Iets wat overigens niet alleen met de intimiteit van ’Un chant d’amour’ te maken had, Genet had altijd een tweeslachtige verhouding met zijn publiek, ook wat zijn boeken en toneelstukken aangaat. De film was eigenlijk alleen voor hem zelf bedoeld en voor zijn vrienden.
Nostalgie helpt niet echt bij ’Yukoku’, de rituele zelfmoordfilm van de Japanse schrijver Yukio Mishima. Een film waarin het drama dat we te zien zullen krijgen eerst op perkamentrol wordt aangekondigd. Mishima speelt een legeraanvoerder die niet ontrouw wil zijn aan de keizer maar ook weigert te vechten tegen zijn eigen mannen die wel in opstand zijn gekomen. Volgens de Japanse erecode is er dan maar een oplossing, harakiri, en zijn vrouw Reiko gaat met hem mee. ’Ze voelde zich als bij haar huwelijksnacht’, lees je. Maar hij gaat wel eerst. Gemakkelijk is het niet om je buik open te rijten met een mes en Mishima filmt het langzaam, met veel pathos. Dramatische muziek, gulpend bloed uit mond en buik, spetters op haar kimono.
’Yukoku’ werd in twee dagen in het geheim opgenomen en bleef lang ongezien. Vier jaar later pleegde Mishima werkelijk harakiri. Zijn vrouw bleef leven. Ze verbrandde zoveel mogelijk kopieën van zijn film.
Minder omstreden maar misschien wel het meest veelzeggende enig kindje dat in Rotterdam te zien is, is ’Film’ van schrijver Samuel Beckett: zwart-wit, mysterieus, sfeervol en gek. Een antifilm en hommage aan de filmkunst ineen, met stoïcijnse filmlegende Buster Keaton in een van zijn laatste rollen. Het is de meest logische unieke film; een die de filmkunst in amper twintig minuten op het doek samenvat.
’Film’ gaat over een angstige oude man die niet gezien wil worden en over een oog dat op hem jaagt. Weggedoken in een grote zwarte jas holt de man voor de op hem jagende camera uit. Eerst met lange stappen langs een dreigende muur, dan de trap op naar zijn flat. In de flat doet hij het rolgordijn dicht, hangt een jas over de spiegel, haalt een masker met grote gapende oogkassen van de muur, werkt een poes en een hond de kamer uit. Dan zijgt hij gerustgesteld in zijn stoel neer en doezelt weg. En weet de camera hem alsnog van voren in beeld te vangen. De man schrikt op en spert zijn mond wijdopen. Gezien! De horror, de horror!
’Zijn is gezien worden’, was het motto dat Beckett aan zijn film meegaf. De camera als het monster waar je niet aan kunt ontsnappen; als de wijzende vinger die je bewust maakt van jezelf. Het geheimzinnige ’Film’ won vele prijzen op festivals, maar kreeg weinig publiek. Erg gemakkelijk was het filmen hem niet gevallen; het klikte niet met de zwijgzame Keaton, New York was te heet, de Amerikanen te vreemd, er was gedoe met camera, licht en budget. Van die dingen die ervoor zorgen dat zoveel filmmakers niet verder komen dan een eerste film.