Edward Said
Met zijn boek 'Oriëntalisme' (1978) werd de vorige maand overleden Edward W. Said wereldberoemd. Deze Amerikaanse beoefenaar van de literatuurwetenschap – van christelijk-Palestijnse huize – was gevierd bij intellectuelen in West en Oost en nam dit voorjaar zijn achttiende eredoctoraat in ontvangst, dit keer van het Instituut voor Strategische Studies in Den Haag, waar een bomvolle zaal ademloos luisterde naar zijn lezing.
Op de volgende pagina's blijkt de islamkenner Ibn Warraq minder enthousiast over 'de multiculturele bestseller' van Said. Op deze pagina kritiseer de arabist Hans Jansen de ideeën van Said en zijn immense invloed: 'Er gaat in de wereld van de islam geen week voorbij of er wordt wel ergens in een preek gezegd dat de oriëntalisten verachtelijke en leugenachtige schurken zijn'.
Weinig geleerden hebben zoveel erkenning gekregen als Edward Said, en weinig geleerden hebben zulke trouwe discipelen. Er lopen, ook in Nederland, geleerde mannen rond die, door wie hen eens kritisch bekijkt, nauwelijks anders dan als klonen van Said kunnen worden beschouwd.
Said werd in 1978 in één klap beroemd door zijn boek Oriëntalisme. Het boek is inmiddels in zesendertig talen vertaald, ook in het Israëlisch Hebreeuws (maar niet in het Nederlands). Toch zijn er nog steeds wetenschappers die het allemaal gebakken lucht vinden, en die zich ergeren aan de manier waarop Said door zijn aanhangers verheerlijkt wordt. De critici van Said zijn van oordeel dat het bij de geschriften van Said uitsluitend om de kleren van de keizer gaat.
Bij het debat over Edward Said is een oude maar nog steeds actuele filosofische controverse in het geding. Daarom houdt het debat ook zo al zo langdurig zoveel mensen in zijn greep. De controverse waar het om gaat, is of we de werkelijkheid wel waarachtig kunnen doorgronden. Kennen we dingen (en mensen) zoals ze werkelijk zijn, of kennen we alleen maar het imago, de schijn, de buitenkant? Dit laatste vond Edward Said. Maar als de werkelijkheid onkenbaar is, dan is alle onderzoek zinloos.
In de loop van de Westerse Middeleeuwen is daarentegen een mentaliteit ontstaan die we maar het beste 'naïef realisme' kunnen noemen. Beoefening van wetenschap is uiteraard alleen mogelijk wanneer je met een zeker naïef realisme naar de wereld kijkt. Je kunt de dingen alleen aanpakken als je er vanuit gaat dat ze er gewoon zijn. Wanneer je meent dat verschijnselen alleen maar een illusie zijn, is het wel aardig daar eens bij stil te staan, maar je leven wijden aan de wetenschap, aan de strijd voor het ontraadselen van die zogenaamde illusoire verschijnselen, is er dan niet bij. Zo ontwikkel je natuurlijk geen wis-, natuur- en scheikunde, geen biologie en techniek, maar ook geen geesteswetenschappen en geen oriëntalistiek.
Edward Said heeft het in Oriëntalisme alleen over die tak van de oriëntalistiek die zich bezighoudt met het Midden-Oosten. Daarbij sluit hij zich aan bij de in het Midden-Oosten bestaande opvattingen die óók veronderstellen dat oriëntalistiek zich uitsluitend met de Arabieren en de islam bezighoudt. De meeste Arabieren weten natuurlijk doodeenvoudig niet dat er in het Westen eeuwenlang mankracht en geld gestoken is in het leren en ontcijferen van de levende en dode vreemde talen uit Azië en Afrika. In de Arabische wereld komt die activiteit niet voor.
Er gaat tegelijkertijd in de wereld van de islam geen week voorbij of er wordt wel ergens in een preek gezegd dat de oriëntalisten verachtelijke en leugenachtige schurken zijn omdat ze het niet eens zijn met de geloofswaarheden van de islam hoewel ze die geloofswaarheden wel kennen of zouden kunnen kennen. Ja, het is haast onvoorstelbaar, beminde gelovigen, maar veel oriëntalisten bestrijden die geloofswaarheden zelfs! Dat doen ze natuurlijk omdat hun kolonialistisch-imperialistische overheden hun daar geld voor geven. Want het internationale imperialisme meent nu eenmaal dat alle problemen van de islamitische wereld voorbij zouden zijn als de moslims maar afstand zouden kunnen nemen van hun moslim-zijn.
Het is vanuit die achtergrond dat Edward Said (die van christelijk- Palestijnse afkomst is) opereerde. In het Midden-Oosten wordt zijn betoog gezien als steun, bevestiging en aanmoediging. Dat is jammer, want het versterkt het wegzakken in verongelijktheid, wat daar toch al de favoriete hobby is. Eigenlijk is het betoog van Edward Said helemaal geen van buiten komende steun voor de anti-westerse en anti- intellectuele verhalen die in het Midden-Oosten circuleren, het maakt er eenvoudigweg deel van uit en komt er uit voort. Het is de vertaling ervan in moderne, Westerse termen.
Wonderlijk genoeg heeft Said het niet alleen over de afgelopen honderd (of desnoods tweehonderd) jaar maar begint hij al bij Homerus (achtste eeuw v.C.) en Aeschylus (450 v.C.). Ook bij hen al grenst het Westen zich af van Azië dat volgens Said als wezenlijk anders, vijandig en inferieur wordt beschouwd, en dat verkeerd wordt voorgesteld. Het Oosten, dan wel Troje, dan wel de Meden en de Perzen, dan wel de islam, zijn allemaal the Other, the absolute Other. Het is van groot belang dit laatste zinnetje, in het Engels, uit het hoofd te leren en te onthouden omdat u daaraan de Said-klonen in Nederland kunt herkennen. Erg veel moeite hoeft het trouwens niet te kosten om die paar woorden uit het hoofd te leren.
Kernbezwaar van Said tegen de oriëntalistiek is dat de oriëntalistiek approaches a heterogeneous, dynamic and complex human reality from an uncritically essentialist standpoint (p. 333 van Orientalism). Het is natuurlijk mogelijk zo'n zin in het Nederlands te vertalen, maar de zalvende magie blijft beter bewaard in het Engels. De oriëntalistiek en de oriëntalisten, meent Said, zijn het product van, en staan ten dienste van, het Westerse imperialisme. Zijns inziens diskwalificeert dit de oriëntalistiek zowel wetenschappelijk als moreel. Het is in het licht van het succes van Said een verademing bij de sinoloog Simon Leys te lezen dat wanneer ooit zou blijken dat de beste studies over de Chinese poëzie allemaal gemaakt en gefinancierd zijn door de CIA, deze 'onthulling' wat hem betreft uitsluitend de reputatie van de CIA zou verhogen. De oriëntalistiek, aldus Said, is niet een gewone academische discipline, maar een ideologisch discours dat onlosmakelijk met de Europese machtspolitiek in het Midden-Oosten verbonden is. De kennis die de oriëntalistiek heeft voortgebracht was daarom misvormd, bedorven, en soms zelfs racistisch. De oriëntalistiek, meent Said, wil niet beschrijven maar beheersen.
Deze veroordeling van de oriëntalistiek heeft allerwegen grote indruk gemaakt, misschien wel vooral door de combinatie van duistere en modieuze taal waarin Said zijn aanklacht stak. Het grote succes is ook te verklaren uit het impliciete populistische beroep dat Said's opvattingen doen op het echte, volle leven dat immers altijd rijker en dynamischer is dan 'levenloze teksten, professorale abstracties, kunstmatige begrippen en grammaticale regeltjes'.
Jaja, het echte leven, de echte werkelijkheid, die is eigenlijk misschien zelfs wel helemaal onkenbaar. Laten we ons maar behelpen met bespiegelingen over ons innerlijke beeld van de werkelijkheid. Het is duidelijk dat wie het daar mee eens is, of hij nu 17de-eeuws zeekapitein of 19de-eeuws oriëntalist is, thuis bij de kachel blijft, en niet zijn hachje riskeert met een proefschrift, of een schip, dat misschien ergens vastloopt.
Een en ander heeft voor de wetenschapsbeoefening in Nederland ongunstige gevolgen gehad. Tal van hooggeleerden houdt zich bezig met het beeld van de islam in plaats van met de islam zelf. Of eigenlijk: ze houden zich bezig met wat het beeld van de islam bij hen oproept. Of nog preciezer: ze bestuderen hun schrik bij hun waarneming van hun beeld van de islam. Ze deinzen er niet voor terug hun collega's en concurrenten te veroordelen en 'ontmaskeren'. Als het met humor gebeurde, zou het nog wel te verdragen zijn, maar omdat het om macht en geld gaat, is het geen elegant traditioneel professoraal kibbel-ballet, maar heeft het meer de botte toonzetting van een conflict in het Politbureau van de voormalige DDR.
Er is nog een belangrijke factor die in het voordeel werkt van de aanvaarding van het gedachtengoed van Edward Said. Tegen het einde van de 19de eeuw waren veel wetenschappers, en vooral natuurkundigen, van mening dat er nog maar weinig echte problemen waren die de moeite van het oplossen waard konden zijn. Er is een bekend verhaal over Max Planck die als student in München het advies kreeg maar geen natuurkunde te gaan studeren omdat dat vak zo goed als af was. Mede door toedoen van Max Planck gelooft niemand in de exacte vakken dat nog. Maar voordat dat idee weerlegd was, is het als een virus overgeslagen naar de menswetenschappen. Zo meende de beroemde socioloog Max Weber dat er sprake was van een 'onttovering' van de wereld. Het aantal onbekendheden slonk dagelijks, en al spoedig zou de teller op nul komen te staan.
Met name voor de godsdienstwetenschappen heeft dit ruïneuze gevolgen gehad. Iedereen kon (en kan) zien dat veeleisende 'strenge' godsdiensten die ongeloofwaardige stellingen verkondigen het beter doen dan godsdiensten die mild, modern en soepel zijn. Toch moesten godsdienstwetenschappers geloven dat de godsdienst aan het verdwijnen was, want de wereld raakte immers meer en meer onttoverd. De godsdienstwetenschap is zich hier pas de laatste twintig jaar van aan het herstellen, vooral onder invloed van de school van de Amerikaanse geleerde Rodney Stark.
In de onttoverde wereld bestonden nu eenmaal geen problemen, en onderzoek was dus niet meer nodig. Wie toch onderzoek deed, moest wel een bijbedoeling hebben: hij was een agent van de kolonialisten. Uiteraard is een gewone gelovige, of hij nu in een dorp in een oase in het Midden-Oosten woont, of in een plattelandsstadje in het monoculturele Amerika, niet op de hoogte van de complexheid van de godsdienst die hij aanhangt. Dat er zowel eenheid als verscheidenheid bestaat binnen het geheel van de geloofstraditie, en hoe die eenheid en die verscheidenheid in elkaar zitten, hoef je als gewone gelovige ook niet te weten.
Maar de school van Said beschuldigt en ontmaskert zowel degenen die naar de eenheid kijken als degenen die de verscheidenheid onderzoeken. Wie naar de eenheid kijkt, wordt afgemaakt als 'essentialist', wie naar de verscheidenheid kijkt wordt afgemaakt als iemand die verdeeldheid bevordert ten gunste van de imperialistische heersers. Het woord 'essentialist' behoeft overigens toelichting. Een 'essentialist' is iemand die gelooft dat er een islamitische (of christelijke, of biebelebonse) essentie bestaat, die steeds weer de kop opsteekt.
Maar gewone oriëntalisten geloven dat niet. Die bestuderen wat moslims doen en geloven, niet de 'essentie' van de islam. Tot hun schade hebben 'gewone' oriëntalisten dan ook vaak niet eens de moeite genomen de zotte beschuldiging van essentialisme te weerleggen, net zo min als geografen het nodig vinden de beschuldiging te weerleggen dat op al hun kaarten de wereld plat is, terwijl de wereld toch eigenlijk 'zoals de moderne wetenschap heeft aangetoond' een bol is.
De oriëntalistiek heeft dit alles overleefd omdat de oriëntalistiek zich vooral bezig houdt met wat de moslims over de islam zeggen, wat de Chinezen over China zeggen, enzo voort. Dat is meestal nogal ingewikkeld, maar altijd ook belangrijk. Je moet goed Arabisch dan wel Chinees kennen om die meningen te begrijpen. Zulke talen goed leren, is extreem tijdrovend. Het duurt jaren voordat je een woordbeeld hebt, zoals je dat ook in het Engels of Nederlands hebt, en zonder een hoofd vol woordbeelden wordt het nooit wat met het leestempo. Wie geen woordbeeld heeft, leest zoals op het oude gymnasium 'stukjes' in plaats van boeken en essays. Wat Chinese geleerden over China zeggen, en wat Arabische geleerden over de islam zeggen, is zonder jaren van studie en voorbereiding niet toegankelijk, net zo min als de top van de Mount Everest dat is.
Ik weet bijvoorbeeld heel wat lelijke dingen over de islam – en die ben ik zonder een enkele uitzondering uit de boeken van moslimse schrijvers te weten gekomen. Zonder Arabisch te kennen, blijft het onmogelijk om zowel de goede als de slechte kanten van de islam in perspectief te krijgen. Oriëntalistiek is, Simon Leys heeft in een reactie op Edward Said iets dergelijks geschreven, niet meer dan een voorzichtige Westerse voetnoot bij de bestudering van de Oriënt door de 'Oriëntalen' zelf.
Geen oriëntalist zou overigens voor zijn rekening willen nemen wat Edward Said schrijft op blz. 323 van zijn Orientalism, editie 1994: 'De Arabische en islamitische wereld blijft een tweederangs macht als het gaat om het voortbrengen van cultuur, kennis en wetenschap.' Dankzij hun training zijn oriëntalisten niet zo etnocentrisch en provinciaal, en minder dan Amerikaanse professoren geneigd tot pseudo- geleerde humbug.