Ed van Thijn: Al maar joodser
Schrijf maar op, zei historicus Jacques Presser tegen de jonge student Ed van Thijn, toen die bij hem in de studeerkamer twe uur lang vertelde over zijn kinderjaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nu pas heeft de ex-burgemeester van Amsterdam en ex-minister van binnenlandse zaken zijn verhaal op papier gezet. Hij wilde niet het verwijt krijgen, als actief politicus te koketteren met zijn verleden.
Meestal gaat Ed van Thijn na Nova slapen, maar op een avond vorig jaar december pakte hij, nadat hij de tv had uitgezet, het kistje van zijn moeder. ,,Ik dacht: ik moet daarin eens kijken. Dat kistje heb ik sinds haar dood in 1976 steeds meegezeuld, het heeft al vele verhuizingen meegemaakt, er zaten allerlei dierbare dingen van haar in, maar ik had er nog nooit goed ingekeken. Ik ontdekte de brief die ik vlak na de oorlog aan m'n ouders schreef. Daarmee begin ik m'n boek. En ik vond ook de brief van m'n opa en oma uit Auschwitz uit 1942, drie dagen voor ze werden vergast.''
Op 15 mei 1945 schreef Van Thijn: 'Lieve vader en moeder; Ik zit al 3 en een halve maand in Westerbork. Ik maak het goed. Een paar weken geleden hoorde we vreselijk schieten en de zelfde middag kwamen de Canadezen in het kamp. Later kwam een van de ondergrondse en zei dat jullie in Amsterdam waren en later hoorde ik dat Amsterdam en heel bezet Nederland overgegeven was!!!! Gisteren hebben wij voor het eerst witbrood gekregen. Vele kussen van Eddij, barak 5.''
Op 29 oktober 1942 stuurden de opa en oma van Van Thijn (langs moeders kant) een brief uit Auschwitz. ,,Ik ga de toekomst flink tegemoet'', aldus opa. ,,Hoop dat jullie zich ook goed zullen houden. En wenschen dat wij elkander spoedig in gezondheid zullen terugzien.'' Zijn vrouw voegde er aan toe: ,,Dag Eddy, dag lieveling, er komt nog een tijd dat wij nog gaan wandelen en spelen.'' Drie dagen later waren ze dood.
Van Thijn: ,,Ik moet die brieven van m'n opa en oma destijds hebben gelezen. Uit de correspondentie van toen blijkt ook dat ik er in mijn brieven op inga. Maar ik wist niet dat-ie in die doos zat, ik had het kennelijk verdrongen. Het lezen van die brieven, het laten doordringen van wat er staat, dat was bijzonder zwaar. Het luchtte ook niet op toen ik het had opgeschreven. De opluchting van het boek bestond uitsluitend uit het feit dat het af was.''
Begin juni 1945 zag Van Thijn zijn ouders weer. Hij hoorde dat bijna de hele familie was uitgemoord. Van Thijn schrijft: ,,Alle tantes, ooms, nichten en neven. Tante Saar, mijn lievelingstante. De kleine Dicky, mijn beeldschone nichtje. De families Swart, Mok, Stodel - allemaal weggehaald en vergast. Ook de familie van vaderskant: de Van Thijnen, de Meijers, waaronder zijn moeder, Leentje. Ik hoor tientallen namen de revue passeren en kijk apathisch voor me uit.''
Dertig jaar later vertelde Van Thijn, toen fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer, over zijn oorlogservaringen in een interview met Bibeb van Vrij Nederland. Hij schreef ze ook op voor z'n persoonlijk archief. ,,Drie kantjes. Ik dacht: wat moet ik nog meer vermelden?'' En hij noemde ze een paar keer in een lezing, onder anderen voor lotgenoten van toen: kinderen die net als hij in de oorlog moesten onderduiken. Van 1943 tot 1945 verbleef Van Thijn op achttien onderduikadressen. ,,Ik heb al die woningen nog in m'n geheugen staan, ik ken de volgorde ook nog steeds.''
Nu pas heeft hij zijn verhaal te boek gesteld. ,,Ik loop er al tientalen jaren meer rond, maar ik had er nooit de tijd voor en had ook geen bezonken oordeel. Bovendien vond ik het niet gepast in m'n publieke functie om er over te schrijven. Ik wilde niet het verwijt krijgen dat ik als politicus koketteerde met wat ik in de oorlog had meegemaakt. Ik was steeds bang dat mensen dan zouden denken dat het deel uitmaakte van mijn zogenaamde ambities.''
Toch kreeg hij ergens in de jaren zeventig, Van Thijn was fractievoorzitter van de PvdA in de Tweede Kamer, van 'een minister' het verwijt dat hij pochte over zijn oorlogservaringen. Het gebeurde tijdens een doorzakavond, het gezelschap was behoorlijk dronken. De minister beet Van Thijn toen: ,,Wat weet jij nou van de oorlog? Jij was een kind. Maak je niet interessanter dan je bent''. De twee gingen met elkaar op de vuist, ze moesten door Kamerleden en journalisten uit elkaar gehaald worden. In zijn boek schrijft Van Thijn niet wie die minister was, maar desgevraagd bevestigt hij dat het om Henk Vredeling ging. ,,Er gebeurde precies waar ik bang voor was, namelijk dat ik het verwijt kreeg dat ik mij dikker maakte dan ik was. Dat was mijn open zenuw en daarom sprak ik nooit over mijn oorlogservaringen.''
De historicus Presser, schrijver van het standaardwerk De Ondergang bij wie Van Thijn in de jaren zestig doctoraal examen politicologie deed, gaf hem destijds een dringend advies. In het boek beschrijft Van Thijn zijn bezoek aan hem: ,,Ik praatte zeker twee uur achtereen. Presser, die me niet één keer onderbrak, schreef alles op terwijl de tranen over zijn wangen biggelden. 'U moet dat verhaal opschrijven'. 'Dat is goed, antwoordde ik, niet beseffend wat ik beloofde.
Van Thijn, nu: ,,Ik heb die opmerking van Presser altijd als een soort opdracht gezien. Na m'n pensionering vielen de bezwaren die ik steeds had weg. Ik kreeg het ook rustiger en ik dacht: nu moet het maar gebeuren. In vijf maanden was het af. Ik schreef twee, drie uur per dag. Niet als een bezetene, zoals Dagboek van een Onderhandelaar en Retour Den Haag. Die boeken waren een afrekening, dit boek niet.''
Maar waarom heeft iemand die al jaren uit het publieke leven verdwenen is, die al twee titels op zijn naam heeft staan, alsnog behoefte een boek te schrijven over zijn jeugd, zijn joodse afkomst, studietijd en het begin van zijn politieke carrière? ,,Ik vond dat het moest. Ik had natuurlijk al verhalen gehouden voor mijn lotgenoten uit de oorlog, en dan merkte ik steeds die enorme gêne: wij zijn slechts ondergedoken geweest, wij hebben de oorlog overleefd. Voor veel mensen werd met mijn verhaal een drempel geslecht, ze konden zich vervolgens zelf uiten. Ik heb steeds het gevoel gehad: er is veel meer te zeggen. Niet alleen dat huilerige verhaal, nee. Ik wilde ook laten zien dat je vanuit die slachtofferrol toch een plek in de samenleving kunt vinden. Als ik bij het schrijven al een doelgroep voor ogen had, dan zijn het die lotgenoten. En verder merken we het wel.''
'Het Verhaal' gaat, behalve over zijn oorlogservaringen, vooral over zijn joodse achtergrond. Van Thijn groeide op in een joods gezin, maar zijn vader en moeder (die later uit elkaar gingen) voedden hem heel bewust niet-joods op. ,,Bij het jodendom voelde ik mij weinig betrokken'', schrijft hij in een hoofdstuk over de jaren zestig en zeventig. ,,Ik had gekozen voor de assimilatie en dat was dat. Sociaal-democraat, Nederlander, Amsterdammer en dan ook nog een tikkeltje joods. Maar dat mocht geen naam hebben.''
Eind 1973 ging hij met een PvdA-delegatie naar Israel dat een paar weken daarvoor op het nippertje de Jom Kippoer-oorlog had weten te doorstaan. Premier Golda Meir vroeg hem recht op de man af of hij joods was. ,,Toen ik ja zei, keek ze me streng en indringend aan. 'Zou u dan niet hier blijven?', vroeg ze bijna gebiedend. 'Op momenten als deze hebben we iedereen nodig.' Ik mompelde dat mensen zoals ik toch ook thuis nuttig werk kunnen doen.(...)''
Nu zegt Van Thijn: ,,Ik word in het boek al maar joodser, zonder me daar aan over te geven. Als politicus was m'n joodse identiteit volstrekt irrelevant. Ik dacht: daar moet ik boven staan. Maar dat beetje jood blijkt in de praktijk dus wel iets meer te zijn. Al hou ik nog steeds die volgorde aan van sociaal-democraat, Nederlander en zo.''
Twee maanden geleden is hij lid geworden van de Liberale Joodse Gemeente. ,,Niet dat ik nu ineens religieus ben. Maar ik wilde toch meer committment, betrokkenheid, dan ik mezelf steeds heb toegestaan. Er is altijd dat dilemma: de overgrote meerderheid van de joden wil niet georganiseerd zijn, vanuit de gedachte: het is mijn zaak, m'n individuele verantwoordelijkheid, ik laat me door niemand de wet voorschrijven. Maar ik heb al eerder in een boek geschreven: als álle joden dat zouden doen, dan zou er geen jodendom meer zijn.''
,,Dit voorjaar, bij het schrijven van dit boek, dacht ik: laat ik nu maar een stapje verder gaan, laat ik maar lid worden. Ik zie het belang van het doorgeven van tradities, de generationele overdracht van waarden en normen. Dit boek houdt op bij de dood van m'n moeder, bijna een kwart eeuw geleden, maar m'n leven is natuurlijk doorgegaan. Ik ben grootvader geworden, dat heeft een rol gespeeld, heb de banden aangehaald met m'n familie in Amerika. Ik ben met m'n twee dochters naar Polen geweest, naar de vernietigingskampen Auschwitz, Treblinka, Sobibor.''
Het Verhaal is veel milder dan z'n twee vorige boeken. In Dagboek van een onderhandelaar schreef hij z'n frustraties weg over het feit dat dat tweede kabinet-Den Uyl er toch niet was gekomen. Van Thijn was destijds de man van de beruchte meerderheidsstrategie, De Telegraaf noemde hem een regelrecht gevaar voor Nederland.
,,Die polarisatie was toen een absolute noodzaak, ze heeft ook een positieve invloed gehad. Maar het was te radicaal en te humorloos en het is te lang doorgezet. Er is een eind aan gekomen ergens in 1981, op de dag dat de PvdA-fractie Van Agt accepteerde. Ik was daar mordicus tegen, ik vond dat de politiek daarmee volstrekt ongeloofwaardig werd, maar het gebeurde toch. Daarna heb ik geprobeerd te tegenstellingen tussen Den Uyl en Van Agt te overbruggen. Daaraan ontleen ik mijn goede relatie met Van Agt, zie hem nog regelmatig, eet met hem.''
,,Nu, na zes jaar paars, zie je het tegendeel van polarisatie: identiteitsverlies. Het maakt de politiek minder interessant, mensen haken af. Dat kan niet goed blijven gaan. Ik was destijds voorstander van paars. De coalitie heeft ook goed gefunctioneerd. Maar het is te ver doorgeschoten, de partijen krijgen identiteitsproblemen. Als ik naar m'n eigen PvdA kijk, ik vind het daar wel erg verzakelijkt.''
In Retour Den Haag keek hij terug op de vijf maanden in 1994 toen hij minister van binnenlandse zaken was. Aan dat ministerschap kwam door de IRT-affaire een abrupt einde. Woedend was Van Thijn dat Wim Kok hem bij de formatie van het eerste paarse kabinet niet opnieuw voor een post vroeg. Nu, vijf jaar later, loopt hij over van begrip.
,,Dat ik met mijn collega Hirsch Ballin rollebollend over straat ging, dat kon natuurlijk al niet. En weer minister worden, dat was helemaal onmogelijk. De parlementaire enquête van Van Traa liep nog, ik zou als minister opnieuw rechter in eigen zaak geweest zijn.''
,,Ik was in die tijd m'n antenne volledig kwijt. Ik was elf jaar burgemeester geweest, dan ben je boven elke kritiek verheven. Dan word je naar Den Haag geroepen en denk je: wat kan mij gebeuren? Ik kon niet meer tegen kritiek. En plotseling was ik een schietschijf. Dat was ik helemaal verleerd.''
Met Hirsch Ballin, mede-senator, is het contact tegenwoordig prima. ,,Dat hij zich zo verzet tegen de verzakelijking van de politiek, dat spreekt mij erg aan. We zien elkaar in de Eerste Kamer, of bij de reünies van het derde kabinet-Lubbers. Die zijn hartstikke leuk. Ik vind het leuker om ze nu tegen te komen dan toen. Je wordt oud, vergevingsgezind, je kunt nog samen lachen.''