Duitse veiligheidsdiensten 'blind voor racistische motieven' in döner-moorden
Duitse veiligheidsdiensten hebben in hun onderzoeken naar de moordenreeks door leden van de neonazistische groep NSU stelselmatig gefaald. De groep kon van 2000 tot 2007 tien moorden plegen, op acht Turken, een Griekse immigrant en een politieagente, maar de politie bleef te lang blind voor de racistische motieven van de daders, deels vanwege eigen vooroordelen.Dat is de conclusie van een negentien maanden durend onderzoek door een commissie van de Duitse Bondsdag.
De groep werd pas met de moorden, die door de Duitse media zijn gedoopt tot de Döner-moorden, in verband gebracht na de moord en zelfmoord van twee leden na een mislukte bankoverval in 2011. Het derde lid, Beate Zschäpe, staat nu terecht. Volgens de commissie bleven de politie en binnenlandse veiligheidsdienst te lang denken aan georganiseerde misdaad binnen immigrantenkringen en werd de mogelijkheid van een racistisch motief nooit behoorlijk onderzocht.
Haatdelict
Een van de 47 aanbevelingen van de onderzoekscommissie is dat politie en justitie bij een moord waarin de dader onbekend is voortaan altijd de mogelijkheid van een haatdelict moeten onderzoeken. Ook moeten er meer mensen met een buitenlandse achtergrond bij de politie en inlichtingendiensten worden aangenomen en moet er in de opleiding en vervolgtraining meer aandacht komen voor een interculturele samenleving, zei voorzitter Sebastian Edathy (SPD).
De Turkse minister van buitenlandse zaken Ahmet Davutoglu zei na een onderhoud met zijn Duitse ambtgenoot Guido Westerwelle blij te zijn met de conclusies en aanbevelingen van de commissie.
De commissie merkte ook op dat de autoriteiten eerder op het spoor van de NSU hadden komen als de samenwerking tussen de deelstaten beter zou zijn geweest. In Duitsland moet de binnenlandse veiligheidsdienst extremisten opsporen, maar heeft elke deelstaat zijn eigen tak en eigen politiekorps. Inmiddels is de coördinatie tussen de verschillende diensten verbeterd.