Dongen houdt van ’stinkende’ leerindustrie
Inwoners van het Brabantse Dongen hebben gelijk: de leerlooierij in het dorp stinkt te veel, blijkt uit onderzoek. Maar Dongen houdt van zijn laatste stukje leerindustrie.
Er zit een luchtje aan de leerlooierij van schoenfabrikant Ecco in Dongen. Rotte eieren of kadavers, vermengd met een chemisch geurtje. Maar zelfs vlakbij het bedrijf is de geur vandaag niet zo sterk. „Dat komt doordat het windstil is”, zegt Toon van Beek van het actiecomité dat een einde wil aan de stank.
Volgens Van Beek en kompaan Wim Haarbosch is vaak tot in het centrum van Dongen een penetrante lucht te ruiken, afkomstig van dit industrieterrein. „Als ik kennissen op bezoek heb, kijken ze vaak of ze iets onder hun schoenen hebben”, vertelt Haarbosch. „Als je ’s morgens het slaapkamerraam open laat, en je komt ’s avonds thuis, rol je het huis uit van de stank.” Volgens Van Beek zijn het vooral de vleesresten aan de nog onbewerkte huiden die de lucht veroorzaken.
Dongen heeft voor het eerst met een dwangsom gedreigd, van 20.000 euro per dag. Daarom maakte de fabriek een plan om de overlast aan te pakken. Maar Ecco en de gemeente willen het niet openbaar maken voordat burgemeester en wethouders zich erover hebben gebogen.
Dongen was altijd een leerdorp, net zoals veel Midden-Brabantse buren. Het heeft een haat-liefdeverhouding met de looierij. De looiers stonden bekend als goede werkgevers, die het verenigingsleven flink spekten, vertelt Haarbosch. „Ik denk dat meer dan de helft van de mensen in de leer werkte”, zegt Van Beek. Zelf was hij bedrijfsleider van een schoenenfabriek. „De welvaart in Dongen ontstond door de leerindustrie.”
Vooral met Gilze en Rijen was altijd een felle competitie, vertelt Van Beek. „Looierijen zaten vroeger nog in het centrum. Gilze en Rijen waren echt stinkdorpen. In de jaren zeventig kwam het protest op. Het idee ontstond om één gezamenlijke, coöperatieve looierij voor al die kleine bedrijfjes op te richten, maar geen dorp wilde die hebben. Alleen Dongen ontving de vuilak met open armen.”
Zo werd Dongen het belangrijkste leerdorp. De gemeente hamerde op het belang voor de werkgelegenheid. Ten onrechte, vindt Van Beek. „In zo’n looierij zelf werken maar een paar mensen. Het grootste deel van de leerindustrie was toen al gedoemd te verdwijnen uit Nederland, net zoals andere arbeidsintensieve industrieën.” Momenteel heeft Ecco in Dongen 145 werknemers.
Angst dat de looierij zou vertrekken zorgde ervoor dat de overlast in bijna 25 jaar nooit goed is aangepakt, stellen Van Beek en Haarbosch. Burgemeester Simone Dirven (CDA), verantwoordelijk voor de milieuvergunning van Ecco, spreekt dat tegen. Volgens haar heeft de gemeente na klachtengolven steeds geurmetingen gedaan. Als die daar aanleiding toe gaven, is de looierij aangesproken. „Het lastige is dat een korte ’geur-boom’ vaak al voorbij is als je gaat meten.” Een extra moeilijkheid was de nabijheid van lijmfabriek Trobas, ooit ontstaan om restproducten van de looierij te verwerken. Ook Trobas stinkt, en het is lastig te bepalen welk bedrijf voor welke stank verantwoordelijk is.
Recent onderzoek van het bureau milieumetingen van de provincie toonde aan dat beide bedrijven inderdaad de geurnormen ’fors’ overschreden. Trobas nam direct maatregelen, volgens de gemeente met succes. Ecco’s plan komt waarschijnlijk volgende week naar buiten.