Dit is politiek, geen wetenschap

Het op heftige toon gevoerde integratiedebat in Nederland zou zeker baat hebben bij het bezonnen en goed onderbouwde oordeel van de wetenschap. Het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over dit thema is daarom ronduit teleurstellend, concludeert historicus Frank Ankersmit.

Frank Ankersmit

Sinds Fortuyn en Hirsi Ali, sinds de moord op Van Gogh, sinds Wilders en Verdonk zijn de emoties in ons land over immigratie en integratie hoog opgelopen. Een goede zaak, want een natie die niet meer heftig en geëmotioneerd debatteert over het publieke belang, is dood en zonder toekomst. Maar het heeft ook zijn nadelen, want in de politiek is niets gevaarlijker dan emoties. En al helemaal in zo’n uiterst brandbare kwestie.

Eigenlijk hebben we op dit moment vooral behoefte aan het rustige en bezonnen oordeel van de wetenschapper. Immers, in de wetenschap tellen niet de emoties, maar alleen de harde feiten, het scherpzinnige argument, de betrouwbare en goed geconfirmeerde theorie en de grootst mogelijke conceptuele helderheid.

Goed daarom dat er een Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) bestaat die de regering wetenschappelijk advies geeft over dit soort zaken.

Met spanning werd uitgezien naar het rapport van deze WRR over de integratiethematiek. Dat zou ons eindelijk verheffen boven het tumult van de emoties en naar het domein van de wetenschappelijke waarheid voeren.

Helaas. Wie de WRR-publicatie ’Identificatie met Nederland’ met deze verwachting in het achterhoofd leest, komt bedrogen uit. Het rapport scoort bepaald beroerd wat betreft conceptuele helderheid, harde feiten en argumentatie. En al helemaal als het gaat om betrouwbare theorievorming.

Het grootste probleem met het rapport betreft de verhouding tussen de begrippen ’identiteit’ en ’identificatie’. Die twee vormen tezamen het conceptuele hart ervan, dat je inderdaad zou kunnen samenvatten met de slogan: ’Van identiteit naar identificatie’.

De gedachte is dat tot dusver het debat over de integratie veel te veel ging om de vraag naar de Nederlandse ’identiteit’, waaraan de immigranten zich maar moesten aanpassen. In plaats daarvan wil het rapport ’identificatie’.

En ja, daarmee zitten we meteen diep in de problemen. Want ’identificatie’ is altijd een identificatie met iets. Het gaat bij identificatie altijd om het overnemen, aanvaarden of internaliseren van een identiteit (of delen daarvan) die je nog niet hebt. Degene die zich met een ander identificeert, wordt tot op zekere hoogte die ander, en neemt een deel over van de identiteit van die ander. Met andere woorden: wie zich bedient van het discours van de identificatie, kan ook niet heen om het begrip identiteit. Beide begrippen zijn ten nauwste verwant aan elkaar.

Alles wat het WRR-rapport met het begrip ’identiteit’ buiten de deur dacht te zetten, komt daarom via de achterdeur van de ’identificatie’ automatisch weer binnen. Tegen die achtergrond heeft Wilders bepaald alle reden om ingenomen te zijn met dit rapport.

Illustratief is ook het omslag van het rapport. Dat toont een tekening van de kustlijnen van Noord- en Zuid-Holland, waaromheen een reeks min of meer vage varianten van die kustlijnen getrokken zijn. Het motief keert in het hele rapport terug. De illustratie suggereert dat je vanuit die min of meer vage varianten uit zal moeten komen op de echte kustlijn, zoals die in werkelijkheid is. Tentatieve ’identificaties’, kortom, vinden hun uiteindelijke bekroning in de aanvaarding van de Nederlandse identiteit. Ik moet de ontwerpster van het omslag dan ook complimenteren. Treffender hadden de conceptuele verwarringen van het WRR-rapport niet kunnen worden weergeven.

Die verwarringen blijken ook uit de concrete aanbevelingen. Het rapport maakt onderscheid tussen drie soorten ’identificatie’. Allereerst is er de ’functionele identificatie’, waarbij iemand zich identificeert met een bedrijf, buurt, stad of vereniging. Daarnaast is er de ’normatieve identificatie’: als iemand bepaalde reeds bestaande tradities, codes of wetten internaliseert en deel maakt van de eigen identiteit. In de derde plaats heeft de WRR het over de ’emotionele identificatie’, die ons ertoe brengen kan om ons verbonden te voelen met een bepaalde groep, gemeenschap of natie.

Het rapport zoekt de voor immigranten gewenste soort identificatie vooral bij de eerste twee. En het heeft zijn twijfels over de derde soort. De vrees is dat je met die derde soort van identificatie in de Wilders-hoek terechtkomt: die wil immers dat immigranten zich ’echte Nederlanders’ gaan voelen en eist dat zij bereid zijn om zich te identificeren met ons land en zijn tradities. En daar wil het rapport niet aan.

Het vervelende is evenwel dat je aan die beide eerste identificaties an und für sich weinig hebt. De immigrant die zich bijvoorbeeld identificeert met lotgenoten in zijn buurt (functionele identificatie) of met de islam en diens religieuze geboden (normatieve identificatie) draagt daarmee niet bij aan de integratie. Eerder het tegendeel. Wil je voorkomen dat die functionele en normatieve identificatie averechts werkt, dan heb je, hoe je het ook wendt of keert, het kompas van die derde identificatie echt nodig. En daar wil het WRR-rapport nu juist vanaf. Onvermijdelijk blijven die beide eerste identificaties koersloos; ze kunnen de immigrant zelfs voorgoed opsluiten binnen de denkkaders van zijn land van herkomst. De bijdrage van het WRR-rapport aan de oplossing van de integratieproblematiek is daarom welbeschouwd nul komma nul.

Je krijgt ook niet de indruk dat de WRR erg zijn best gedaan heeft om een vruchtbare bijdrage te leveren aan het integratiedebat. Je zou immers verwachten dat het rapport voor die shift van ’identiteit’ naar de drie vormen van ’identificatie’ ook een wetenschappelijke en empirische onderbouwing zou geven. Bijvoorbeeld door het aanleveren van statistisch materiaal waaruit blijkt dat dat een goede strategie zou zijn.

Nu bevat het rapport inderdaad hier en daar enig statistisch materiaal, waaruit bijvoorbeeld blijkt dat bij immigranten van een identificatie met Nederland waarschijnlijk nauwelijks sprake is. Ik zeg met opzet ’waarschijnlijk’, omdat de vraagstelling waarop het materiaal zich baseert tamelijk onhandig is en harde conclusies niet toelaat. Maar verdere toetsing van de gedane voorstellen aan statistisch materiaal ontbreekt geheel. Die zijn daarom weinig meer dan loze en ongestaafde beweringen.

En er is een tweede groot probleem met het rapport. Het probeert enerzijds aardig te zijn tegenover de immigranten en anderzijds de autochtone Nederlanders een lesje te leren door erop te wijzen dat immigranten en autochtone Nederlanders eigenlijk in hetzelfde schuitje zitten.

Een steeds weer terugkerend thema luidt namelijk dat het probleem van de integratie van allochtonen in dit land zijn tegenhanger heeft in de moeite die Nederland ondervindt om zich aan te passen aan de nieuwe politieke realiteiten van Europa en van de globalisering.

Er is wel een héél rare gedachtekronkel voor nodig om te geloven dat de problemen van immigranten in het onderwijs, met arbeidsparticipatie, met de openbare orde, in hetzelfde vlak zouden liggen als die rond de plaats van Nederland in een globaliserende wereld. En als je daar toch aan vast zou houden, dan behoeft dat in ieder geval een degelijke argumentatieve onderbouwing. Die schittert, zoals steeds in dit rapport, door afwezigheid. En die verwarring culmineert dan in een evidente absurditeit als de bewering dat we vanwege de globalisering juist heel gelukkig zouden moeten zijn met Marokkanen, die de band met hun land van herkomst blijven prefereren boven die met Nederland. Zo zullen toch weinigen het kunnen zien. Met goede redenen.

Zo staan in het rapport nog meer onbewezen claims, contra-intuïtieve obiter dicta en politiek-correcte vroomheden, zoals de wenselijkheid van de dubbele nationaliteit. Voeg daarbij de talloze herhalingen, de sloppy argumentatie, de slechte empirische onderbouwing en de uitzonderlijke breedsprakigheid – en je kunt niet anders dan concluderen dat dit rapport een gemiste kans is.

Ik eindig met een meer algemene observatie. We leven in een machtig ingewikkelde tijd en we hebben de wetenschap inderdaad hard nodig om onze weg in die wereld te vinden. Wat dat betreft is het mooi dat we een WRR hebben, die de regering wetenschappelijk van advies kan dienen. Gaat het om zaken als de demografische opbouw van ons land over een halve eeuw, of het rendement van investeringen in scholing en onderwijs, dan kan de wetenschap daar ook betrouwbare informatie over verschaffen.

Maar leuk of niet – dat ligt anders met een thematiek als de immigratie en de integratie. De feiten richten zich daar doorgaans naar normen en politieke doelstellingen, en niet omgekeerd.

Het zou goed zijn als de WRR zich daar méér bewust van was dan de laatste tijd het geval lijkt te zijn. Want wij moeten hier niet de situatie krijgen dat de politieke privé-opvattingen van enkele dames en heren in de WRR het aureool van wetenschappelijkheid verkrijgen. Dat komt die opvattingen ten enenmale niet toe.

De WRR zal wetenschappelijk respectabel zijn. Of niet zijn.

Prof. dr. F.R. Ankersmit is historicus aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden