dierenliefde / Mijn oom en mijn hond
Een paar jaar geleden overleed onverwacht een oom van mij en kort daarop ging mijn hond dood – een zeldzaam lieve en aardige collie, met de naam Max. Ik bewaarde de beste herinneringen aan mijn oom, maar zijn dood schokte mij niet bijzonder. Door de dood van Max daarentegen was ik lange tijd in shambles. Eigenlijk hield dat pas op toen ik na een paar maanden een nieuwe hond nam. Ook weer een collie.
Maar het omgekeerde geldt evenzeer. Het ergste dat mensen elkaar kunnen aandoen, doen ze soms ook dieren aan. Nergens werden mensen ooit slechter behandeld dan de Joden in de vernietigingskampen. En het lot van de kippen en varkens in de bio-industrie is daarmee vergelijkbaar.
Toen ik die vergelijking eerder eens maakte, kreeg ik een hele hoop mensen over mij heen – vooral uit Joodse hoek. Zij concludeerden dat ik Joden aan varkens gelijk stelde. Dat was de bedoeling natuurlijk helemaal niet. Als ik constateer dat de nazi’s Joden behandelden als ongedierte (of als de varkens in de bio-industrie), dan stel ik daarmee Joden en varkens niet aan elkaar gelijk. Ik vergelijk alleen de behandeling in de kampen met de bio-industrie. En al helemaal wil ik niet de idiote suggestie doen dat wie door de nazi’s als ongedierte behandeld werd, dat ook zou zijn.
Overigens waren de vernietigingskampen natuurlijk erger dan de bio-industrie, want de dieren daar krijgen tenminste nog te eten. Mensen zijn blijkbaar bereid om elkáár nog vreselijker te behandelen dan de dieren. Zie ook de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog: aan die ongekende orgie van geweld zijn zelfs dieren nooit blootgesteld – afgezien dan van die paar postduiven en paarden die eraan mee moesten doen.
Het beste en het slechtste dat mogelijk is tussen mensen, is blijkbaar ook mogelijk tussen mens en dier. Dat maakt het extra moeilijk om te komen tot een gedragscode voor hoe wij met dieren om moeten gaan. Aan zo’n gedragscode tussen mensen sleutelen we al een paar duizend jaar. En nog steeds zijn we daar niet uit.
Uit onze bekendheid met het beste en het slechtste in de mens volgt niet automatisch hoe die gedragscode eruit moet zien. Er rest ons daarom niets anders dan er voortdurend over te blijven discussiëren. Ik wil weten wat jij ervan vindt, om erachter te komen waar ik me misschien vergis. Dat gaat niet met dieren, want die zeggen niks terug.
Extra probleem is dat er zoveel diersoorten zijn: van honden en katten, via cavia’s, konijnen en vogels, naar vissen, krokodillen, slangen, kikkers en insecten, of nog onaanzienlijker levensvormen. Terwijl er geen sprake kan zijn van het willekeurig doodslaan van honden en katten, vinden we dat geen enkel probleem met muggen en vliegen. Is dat eigenlijk niet een beetje inconsequent? En zo niet, hoe maak je dat hard? Hoe vermijd je willekeur?
We schrijven honden allerlei emoties toe omdat zij in hun 35.000 jaar samenzijn met de mens geleerd hebben daar uitdrukking aan te geven op een manier die wij herkennen. Varkens kunnen dat niet, hoewel die slimmer zijn dan honden en waarschijnlijk ook meer emoties hebben. Pech voor de varkens dat wij hun angst en pijn niet kunnen meevoelen. Daardoor zitten zij wel in de bio-industrie, terwijl je dat met honden niet hoeft te proberen. Niet-aaibare dieren, om met Rudy Kousbroek te spreken, staan er onredelijk veel slechter voor dan dieren die smekend kunnen kijken en een gezellige vacht hebben.
Die gedragscode tussen mens en dier is een oud probleem. Eigenlijk is daar nooit verstandiger over nagedacht dan in de Middeleeuwen. Dat is misschien ook niet zo gek, omdat de interactie tussen mens en dier nooit intensiever was dan toen. Nu is dat heel anders. Afgezien van onze huisdieren leiden dieren tegenwoordig een gemarginaliseerd bestaan. De auto kwam in de plaats van het paard, de tractor verving de trekos en, meer in het algemeen, Albert Heijn de middeleeuwse boerderij en alles wat daar rondliep. Maar in de Middeleeuwen leefden mens en dier in dezelfde wereld en hadden ze voortdurend met elkaar te maken.
Dat besef klinkt door in hoe Thomas van Aquino (1225-1274), wellicht de belangrijkste middeleeuwse filosoof, zich de relatie tussen mens en dier voorstelde.
Basisidee was de gedachte dat alles wat zich in deze wereld bevindt, is opgenomen binnen één allesomvattende, door God zo gewilde orde. Inderdaad, er zijn gradaties. Planten staan hoger dan stenen, dieren hoger dan planten en mensen staan weer hoger dan dieren. En de ene diersoort staat weer boven de andere. Maar de grenzen zijn vloeiend – en dat betekent weer dat mens en dier het een en ander met elkaar gemeen hebben. (Het Latijnse woord ’animal’ omvat ook zowel dieren als mensen.) Thomas ging daar zelfs tamelijk ver in. Niet alleen kende hij dieren gevoel toe (pijn en lust), maar ook verbeelding, herinnering en zelfs het vermogen tot zelfvervolmaking. Dieren kunnen zich bepaalde dingen aanleren. In die zin is er bij dieren zelfs sprake van een ontluikende vorm van rationaliteit – zij het dat die eerst bij de mens tot volle ontplooiing kan komen. In het verlengde daarvan lagen de opvattingen van Franciscus van Assisi (1181-1226) die zelfs het evangelie predikte aan de vogels.
Opvallend is ook dat Thomas de eigenschappen die mens en dier gemeen hebben – zoals seksualiteit en de zorg voor het nageslacht – juist zag als de meest basale van de mens. Daarom waren juist deze relevant om vast te stellen wat de natuurlijke rechten en plichten zijn van de mens (zoals het verbod op echtbreuk of het gebod om voor je kinderen te zorgen). Wat mens en dier delen, kortom, is een belangrijke indicatie voor welke rechten en plichten mensen tegenover elkaar hebben. En dat zijn dus juist ook de rechten en plichten die gelden voor de omgang tussen dieren en mensen.
Nu was Thomas een opvallend diervriendelijke filosoof (zoals Leibniz dat vierhonderd jaar later ook weer zou zijn). Maar dat zegt natuurlijk niet zo vreselijk veel. Er waren ook minder diervriendelijke middeleeuwse filosofen, zoals Thomas’ eigen leermeester Albertus Magnus. En alles hangt natuurlijk af van wat er in de Middeleeuwen in de praktijk van terechtkwam.
Welnu, dat valt niet tegen. Om te beginnen braken de christelijke Middeleeuwen met de universele gewoonte van het offeren van dieren aan de goden. Dat tikt meteen al flink aan. Voorts zijn de bepalingen rond het zogenaamde ’weergeld’ een verrassende indicatie van middeleeuwse diervriendelijkheid. ’Weergeld’ moest je betalen wanneer je zelf (of iemand voor wie je verantwoordelijk was) anderen schade berokkende. Nu hadden mensen in de Middeleeuwen voortdurend beesten om zich heen, en het verbaast dan ook niet dat veel van die weergeldbepalingen betrekking hadden op dieren. Het weergeld gaf een schaal voor wat mensen dan wel dieren overkwam. Sloeg je bijvoorbeeld de tand uit van een edelman, dan kostte je dat twee valken. De prijs van de tand van een boer was een goede jachthond. En een duim kostte een paard. Stal je zo’n jachthond, dan werd je gedwongen om publiekelijk het achterwerk van die hond te kussen – in die tijd een geweldige vernedering. Stal je een valk, dan werd die met een stuk vlees op je borst gebonden – wat die valk dan opat met meestal ook een stukje van je eigen borst erbij.
Voor die beesten in kwestie was dit heel vervelend, natuurlijk. En van een adequate verdediging was in de rechtszaak uiteraard geen sprake. Maar het toont hoezeer dieren serieus genomen werden. Niet minder serieus dan iedere menselijke verdachte die de rechtbank verantwoordelijk acht voor zijn doen en laten.
En zelfs meer dan dat. Christus als ’het lam Gods’ gaf aan lammeren een quasi-goddelijk aureool. Een hazewindhond werd zelfs heilig verklaard. Dieren stonden model voor de grootste deugden – wat weer een inspiratiebron was voor de heraldiek. Jean, hertog van Berry (1340-1416) ontleende zijn status vooral aan de beren die hij overal met zich meenam. En de hond werden voor het eerst vriend en vertrouweling van de mens – met Tristans hond Husdan als oermodel.
Dat alles ging verloren met René Descartes (1596-1650). Descartes onderscheidde streng tussen enerzijds geest of denken en anderzijds materie. Dat denken was vooral het strikt rationele, wetenschappelijke denken. De rest was allemaal ’materie’. Niet alleen werden daarmee flinke delen van het menselijke zelf materie (zoals lusten en emoties), de dieren gingen er integraal in op. Dieren verschilden voor Descartes en zijn navolgers niet wezenlijk van een steen of een waterval. Wel erkende hij dat dieren ingewikkelder in elkaar zaten. Vandaar dat Descartes bereid was om dieren de status te geven van ’automaten’.
Maar hoe complex ook, automaten blijven dode dingen waarvoor wij geen piëteit hoeven te hebben. Dat ried Descartes dan ook zeer af voor dieren. Dieren slaan en mishandelen was voor hem hetzelfde als een trap geven tegen een steen. Piëteit tegenover dieren was in zijn ogen larmoyant gedoe, een even onterechte als sentimentele projectie van onze eigen gevoelens. Dieren hebben geen gevoel.
Je kunt zeggen dat Descartes’ ideeën in de bio-industrie werkelijkheid werden. Kippen of varkens leven daar inderdaad als een soort van automaat tussen alle apparatuur die hen geboren laat worden, castreert, voedt, of de snavels afzaagt, om hen daarna te doden, te slachten en tot hapklare brokjes te verwerken. Descartes is de ideoloog van de bio-industrie. Hij is het slechtste wat de dieren is overkomen. Met Descartes’ onderscheid tussen denken en materie werd het dier rechteloos.
Wij zijn de erfgenamen van zowel de Middeleeuwen als Descartes. Enerzijds vermenselijken we dieren op middeleeuwse wijze. Denk aan Heer Bommel en Tom Poes of aan Mickey Mouse en Donald Duck – moderne varianten op de Vos Reynaerde. Middeleeuws is ook dat we nog steeds seks hebben met beesten. In de Middeleeuwen was het fenomeen van dieren en mensen die wederzijds verliefd op elkaar werden niet onbekend. In de ontroerende en schokkende film ’Equus’ - naar het toneelstuk van Peter Shaffer - zie je hetzelfde. Weliswaar was er in de Middeleeuwen een verbod op bestialiteit, maar het verschijnsel werd niet genegeerd. Middeleeuwers waren zelfs gefascineerd door de hybride wezens – zoals de ossenman van Wicklow – die voortkwamen uit de vereniging tussen mens en dier.
Veel van onze eetgewoonten dateren nog uit de Middeleeuwen. Zo kennen wij dezelfde weerzin tegen het drinken van dierenbloed en het eten van rauw vlees. Voor de middeleeuwer lag dat tegen het kannibalisme aan. Bloed is leven, en dat delen wij met de dieren. Wij eten ook zelden carnivoren als katachtigen of roofvogels – om ongeveer dezelfde redenen. Varkens waren de grote ontdekking van de Middeleeuwen op het terrein van de dieren. Consumenten hielden op met het eten van paardevlees. En nog steeds zijn wij gek op karbonades en blijven wij bij voorkeur af van paardevlees.
Anderzijds namen we Descartes’ totale verachting van het dier over. Niet alleen de bio-industrie, maar ook experimenten waarbij het dier gereduceerd wordt tot een biochemische machine die ons allerlei wetenschappelijke, cartesiaanse kennis oplevert. Dieren zijn voor ons dingen die we even ongestraft menen te kunnen exploiteren als onze arme, uitgewoonde ecologie. Als het de mens maar dient, liefst op zo kort mogelijke termijn, dan is alles toegestaan.
Nog steeds kunnen wij veel leren van Thomas van Aquino als hij zegt dat dier en mens onderdeel zijn van een hen beide omvattende orde. En dat er daarom zoiets bestaat als de ’gemeenschap van dieren en mensen’. Dat is de onmisbare basis voor het toekennen van rechten aan dieren. Van rechten en plichten over en weer kan pas sprake zijn wanneer er zo’n gemeenschap is.
Over en weer? Ja, ook dieren hebben plichten, zoals gefokt worden voor de slacht. Verplichtingen veronderstellen niet noodzakelijkerwijs dat degene die die plichten heeft, daar zelf ook mee instemt. Ouders bijvoorbeeld leggen kinderen verplichtingen op waarmee ze het vaak helemaal niet eens zijn.
Hoe dan ook, pas als er zo’n ’gemeenschap’ is, wordt de morele en juridische status van mens en dier vergelijkbaar.
Er zal een tijd komen waarin wij met dezelfde mengeling van verbazing en afkeer terugzien op hoe dieren nu behandeld worden als waarmee wij nu terugzien op de slavenhandel van onze eigen VOC. Toegegeven, dat zal nog wel een tijdje duren. Maar met alle ecologische rampen in het vooruitzicht, zullen we vroeger of later Thomas’ idee van die gemeenschappelijke Umwelt wel moeten aanvaarden. Thomas van Aquino zal het uiteindelijk winnen van Descartes – tenzij wij besluiten tot collectieve zelfmoord.
Er is daarom van alles te zeggen voor een Partij voor de Dieren. Zo’n partij kan ons bij de les houden. Die kan ons er steeds op wijzen dat zowel de moraal als ons directe eigenbelang ons verplichten tot een fatsoenlijke, ’middeleeuwse’ omgang met dieren.
Prof dr. Frank Ankersmit is hoogleraar intellectuele en theoretische geschiedenis aan de Universiteit Groningen.