Dienaar van de koning, en meer nog van Rome
Geprezen werd hij als rechter om zijn eerlijkheid en onkreukbaarheid. Groot gezag genoot hij als naaste adviseur van de koning. Naam maakte hij ook als theoloog en schrijver. Maar dat hij Hendrik VIII dwarszat bij zijn geschil met de paus in Rome over een nieuwe vrouw, werd hem krap vijf eeuwen geleden noodlottig, de heilige van vandaag: Thomas More.
'God vergeve mij, maar ik zie in de welvarendste staten niets dan een samenzwering der rijken, die onder de naam en onder het uithangbord van de staat slechts doen wat zij zelf willen!'
Met die kritiek op de heersende klasse eindigt Thomas More (1477-1535) zijn beschrijving van de heilstaat, 'Over de beste toestand van de staat en over het nieuwe eiland Utopia, echt een gouden boekje, niet minder heilzaam dan vermakelijk' (1516), zoals de volledige titel luidt. In zijn inleiding tot die beschrijving maakte More melding van het verschijnsel 'schapen die mensen opeten'. Hij doelde op de verdrijving van boeren van hun gronden die in zijn tijd gewoon werd, teneinde er schapen op te zetten die de landeigenaren rijk maakten met hun wol.
'Utopia' -'Nietland' in het Grieks- was het eerste boek in zijn soort. De oudheid en de Middeleeuwen hadden ook hun gedachten laten gaan over de beste staatsvorm, maar Plato en de kerk lieten zich bij de inrichting van hun fantasieën vooral door morele en theologische voorschriften leiden. Maatschappijen in de wolken. De Engelsman More was ook een moralist, maar hij maakte de menselijke arbeid en het leed der armen tot uitgangspunt van zijn heilsstaat.
Op het denkbeeldige eiland Utopia, waar een even denkbeeldige scheepskapitein hem van verhaalt, werkt
iedereen die daartoe bij machte is, en worden alle werkers gelijk beloond. De arbeiders werken niet langer dan nodig is voor een royaal levensonderhoud, en overschotten worden geruild of weggeschonken. Rangen en standen zijn teruggebracht tot burgers en slaven. Het toezicht van de (gekozen) bestuurders op bezit en productie voorkomt verschillen in rijkdom. IJzer wordt in Utopia hogelijk gewaardeerd, en goud als een minderwaardig metaal beschouwd, slechts bruikbaar voor kinderspeelgoed. Slagerswerk wordt vanwege zijn bloederige aard door slaven verricht, dat wil zeggen door krijgsgevangenen en veroordeelden. Want soms zijn de Utopiërs gedwongen oorlog te voeren, en de straffen voor overtreding van hun weinige wetten zijn streng. Hun getrapte democratie heeft weinig op met dissidenten. Ze aanbidden een zedelijke oppermacht, maar aanvaarden bijna opgelucht het christendom als de kapitein uit More's verhaal per ongeluk voet aan wal op hun eiland zet, en hun het ware geloof openbaart.
In het grimmige vierentwintigste hoofdstuk over de onteigening van de boeren en het ontstaan van de Engelse arbeidersklasse in 'Het Kapitaal' (1867), citeert Karl Marx met voldoening Thomas More's kritiek op de toestand van het platteland in de zestiende eeuw. De overeenkomsten tussen More's utopie en de twintigste-eeuwse volksrepublieken die een erfenis van Karl Marx waren, zijn trouwens treffend. Goede bedoelingen, afgezet met prikkeldraad. 'Utopia' was de onverwachte riposte van een humanistische patriciër die niets te klagen had: rijk en in de gunst van de grote renaissance vorst Hendrik VIII . Stelde hij meer prijs op het gezelschap van grote geesten? Wel, hij verheugde zich in de warme vriendschap van Erasmus (1469-1536) die zijn 'Lof der zotheid' (1511) bij More aan huis schreef, in Londen, en aan hem opdroeg. De 'Lof' was een plagerige zedenschets van de hogere standen, 'Utopia' vertolkte een vurig verlangen naar een rechtvaardiger samenleving voor de werkende stand, een verlangen dat zijn collega-humanisten vreemd was. 'Van alle markten thuis', noemde Erasmus zijn vriend, die koopman was, jurist, geleerde en hoveling, en ook nog filantroop. Maar niet zijn kritiek op het vroege kapitalisme werd More fataal. De paradox wilde dat hij het leven liet niet voor hervormingen, maar voor de trouw aan het oude gezag.
Meer dan zijn schrijven, was More's leven dramatisch en hij is het onderwerp van menig toneelstuk geweest, inclusief een treurspel in de stijve verzen van Henriette Roland Holst (1912). Net als de heilige martelaar Thomas Beckett (1170-1170) bracht More het tot naaste raadgever van de koning, viel vervolgens wegens vasthoudendheid aan de kerkelijke wet in ongenade, en werd terechtgesteld. Het laatste gebeurde in het geval van More iets formeler dan toen Beckett werd doodgeslagen - een kwestie van stijl. Maar het brokaten hof van Hendrik VIII was een nog onveiliger plaats voor een vrome geest dan de burchten van de vechtersbazen van weleer.
Als kanselier van Engeland had More kardinaal Thomas Wolsey (1474-1530) opgevolgd. De kardinaal was in de kwestie die More de kop zou kosten Hendrik VIII veel meer terwille en deed al zijn best om het huwelijk van de koning met Catharina van Aragon ongeldig te laten verklaren ten gunste van 'skonings nieuwe liefde Anna Boleyn. Toch, toen zijn pogingen faalden, betaalde hij met ongenade en gevangenschap.
In Shakespeare's 'King Henry VIII' wordt de willekeur van de vorst tegenover de kardinaal, met verschuldigde eerbied, ten tonele gevoerd. De inschikkelijkheid van More, die in het stuk als kanselier aan het proces van Wolsey deelneemt, is ergerlijk voor wie bij voorbaat een martelaar in hem ziet. More kon, toen hij eenmaal gevangen was genomen, zich er terecht op beroepen 'een goede dienaar van de koning' te zijn geweest, op de wijze waarop Willem van Oranje dat van zichzelf zegt in het Wilhelmus.
Hij was een paar jaar gemeente-
secretaris van Londen. In die hoedanigheid bemiddelde hij tussen de koning en de Londenaren, die in mei 1517 een pogrom onder de vreemdelingen, Fransen en Vlamingen, hadden gehouden, omdat zij hun de voorrechten benijdden die zij als handelslieden genoten. More's tactisch optreden wist de stad een ernstige straf te besparen, want de koning nam insubordinatie hoog op. Ook daarvan is op het toneel bericht gedaan, in een stuk dat lange tijd aan Shakespeare werd toegeschreven, 'The Book of Sir Thomas More'. Overigens vraagt More ook in dat stuk aan de relschoppers hoe zij het zouden vinden om tussen mensen te leven 'die jullie als honden verachten...'
In Vlaanderen en Calais diende hij Hendrik VIII bij onderhandelingen met Karel V en met de Franse koning. De koning en zijn kanselier wisselden ook vertrouwelijkheden uit over de ontdekkingen die er in de wereld werden gedaan -elke dag ontsloten reizigers en wetenschappers nieuwe gebieden- en in de hemel. Ook in 1517, spijkerde Luther zijn anti-paapse stellingen aan de kerk in Wittenberg, en die acte van verlating bleef niet onopgemerkt aan de hoven. De Engelse koning wierp zich op als kampioen van het geloof, en schreef met hulp van More een 'Verdediging van de Zeven Sacramenten'. Voor More was dat het begin van een reeks polemieken tegen de ketterij, waarin hij de roede niet spaarde.
More's uur van de waarheid kwam toen zijn koning zich van papist tot papenvreter bekeerde. Het Engelse koningshuis onderscheidt zich, onder meer, van zijn verstandige onderdanen door een criminele of idiote inslag, en Hendrik VIII was een ernstig geval. Toen More in 1527 van een missie naar Frankrijk terugkwam sloeg de koning het boek Leviticus voor hem open, om zijn kanselier ervan te overtuigen dat het huwelijk tussen hem en Catharina van Aragon ongeldig was. Werd op die plaats het huwelijk met de weduwe van een broer niet verboden? Lang hield More zich op de vlakte en hij schrok er niet voor terug in de voetstappen van kardinaal Wolsey te treden. Maar toen de koning geen gehoor kreeg in Rome, en om zijn geile zin door te drijven de paus afzwoer en zichzelf aan het hoofd van de Engelse kerk plaatste, was voor More de maat vol. Hij trad af als kanselier, zijn bezittingen werden hem ontnomen en hij werd gevangengenomen en onthoofd.
'Koningen zijn goden op aarde; in misdaad is hun wil de wet.
Als Jupiter dwaalt, wie moet dan zeggen dat Jupiter faalt?'
Nee, niet uit 'Hendrik VIII'. Net als More keek Shakespeare wel uit om de vader van zijn koningin, Elizabeth, te beledigen. In 'Pericles' staat deze waarschuwing voor de luimen van de vorst. Uiteindelijk vond More dat Jupiter faalde, want hij was 'een goede dienaar van de koning, maar in de eerste plaats van God'. Ten slotte keerde het fatsoen zich tegen een absolute koning, zoals het zich eerder tegen een absoluut kapitalisme had verzet.