Debuut maakt Indiase schrijfster tot miljonaire
NEW DELHI - “Je kunt geen ruzie maken met een verhaal.” Ze zegt het op de bijna vermoeide toon van iemand die inmiddels overal mensen aantreft die de strijd met haar willen aangaan. Is het niet met haar verhaal, met haar boek, dan wel met haar persoon. “Als ik dit geweten had, zou ik dan de moed hebben gehad om het te schrijven? Ik denk het niet. Iedereen houdt me in de gaten.”
Vijf jaar lang was er niemand die op Arundhati Roy lette. Ze schreef thuis aan een boek. “Je weet dat je gepubliceerd wilt worden, maar bent toch vooral opgeslokt door die monoloog die je tegen jezelf afsteekt. Het is iets vreselijks persoonlijk, alleen van jezelf.” Nu het boek uit is, 'De God van kleine dingen', lijkt niets meer van haarzelf.
Publiek bezit te zijn, het is wel het laatste waar de 37-jarige Roy op uit was. Maar het boek zoog haar in de draaikolk van het al te openbare leven. Nog voordat 'De God van kleine dingen' verscheen, hadden al twintig uitgevers in evenzovele landen interesse voor haar debuut getoond. Daarmee werd de vroegere architecte en schrijfster van weinig succesvolle filmscripts 'de vrouw van een miljoen'. Dollars wel te verstaan, niet Indiase rupees. “En toen werd het lastig. Niemand in India had het nog over het boek; het ging alleen maar over het voorschot.”
Terug dan naar dat boek. 'De God van kleine dingen' is een bijzonder werk. Door zijn verhaal, zijn structuur, zijn stijl - en zijn hinderlijke gebreken. Roy zal het allemaal niet meer tegenspreken. Zij heeft gekozen voor de ontwapening als verdediging. “Een verhaal”, zegt ze, “is als een wateroppervlak. Iedereen kan er een steen op gooien en het breken, waar dan ook. Het is niet aan de schrijver om in het voordeel van het boek te gaan pleiten. Schrijven is het neerleggen van je wapens.”
Maar toch. Roy wil tegenspraak, zoekt juist ook met haar boek de weerstand, en trekt bewust over de grenzen van het algemeen aanvaarde, zo dwingend maatschappelijke gelijk. “Ze overtraden allemaal de regels”, schrijft zij in het eerste hoofdstuk, waar zij al haar thema's blootlegt, nog zonder de invulling ervan te verraden. Als er één woord is dat 'De God van kleine dingen' kan samenvatten, dan is het wel transgressie, overschrijding.
Het boek vertelt het verhaal van de twee-eiïge tweeling Rahel en Estha uit de Zuidindiase deelstaat Kerala, 'Gods eigen land'. Roy doet dit door een kroniek van hun familie te schetsen. In de strak geregisseerde tombola van personages is het de moeder, Ammu, die de ultieme grens overschrijdt. Hoe dat gebeurt, kan de lezer het best voor zichzelf uitvinden.
Arundhati Roy heeft een eerste promotieronde achter de rug. Die bracht haar ook van haar woonplaats New Delhi terug naar Kerala, het landschap van haar jeugd. “De respons was werkelijk grandioos, het heeft me erg verrast. Ik dacht dat Kerala het moeilijkst zou zijn, het is tenslotte zowel een lieflijk als een bruut boek. Maar de mensen waren bijzonder enthousiast. Wat hun er niet aan bevalt, laten ze gewoon weg uit hun gedachten over het boek.”
Met de Indiase recensies van het boek ging het al net zo. “Over mijn boek heeft iedereen een zeer uitgesproken mening. En over mijn persoon ook. Het is alsof ik in een spiegelzaal sta en mijzelf op vijftig verschillende manieren vervormd terugzie.” Een succes is 'De God van kleine dingen' in India hoe dan ook. Het boek was na een maand in India al toe aan een derde oplage van opnieuw 7 000 stuks.
Er is veel te doen geweest over eerdere opmerkingen van Roy over haar taalgebruik. “Ik heb geen zin herschreven”, zo zou zij ooit haar soms hinderlijk kinderlijke, soms ronduit gaapverwekkend repeterende stijl hebben omschreven. De uitspraak hangt haar als een molensteen om de nek, temeer omdat ook haar Indiase uitgever zei geen letter te hebben veranderd. “Ik ben, ook samen met anderen, een jaar bezig geweest om het te redigeren”, zegt Roy nu. “Laten we het daarop houden. Ik zeg niet dat het perfect is, of wat dan ook. Ik ben te oud om te denken dat iedereen enthousiast over mijn boek moet zijn. En dat bedoel ik allesbehalve arrogant.”
Ook het verwijt dat zij haar boek heeft gemodelleerd naar de smaak van een op de eerste plaats westers publiek, dat met veel Indiase gewoonten onvertrouwd is, legt zij naast zich neer. Een passage van zo'n twee pagina's over de geschiedenis van de communistische partij, die elke Indiër al kent, noemt zij 'een perspectief op een geschiedenis, niet een feitelijk verslag'. Maar de passage levert dan toch minstens een forse stijlbreuk op? “Zo zie ik het niet. Ik ga het niet tegenspreken.”
Die Talrijke Hoofdletters dan? Die vaak nodeloze neologismes? Die kortsluitingen soms, die ontstaan in het gedrang van perspectiefwisselingen? Voor Arundhati Roy heeft het allemaal zo moeten zijn. “Taal is de huid van mijn denken. Het zijn de zinnen, de woorden die mijn verhaal drijven. Het is niet zo dat ik een verhaal had en vervolgens ging bedenken hoe ik het zou gaan vertellen. Het heeft voor mij ook geen zin om te zeggen: 'het boek gaat hierover of hierover.' It's not about aboutness.”
Als zij al een voorbeeld heeft gehad, dan zijn het de Kathakali-dansers uit Kerala geweest. De echten, wel te verstaan, zij die urenlang dansen om een eeuwenoud verhaal gestalte te geven, ook als daar niemand naar komt kijken. Het is niet het Kathakali van de toeristen, van even vijf minuten en dan gauw een pilsje, maar het Kathakali van de Grote Verhalen die geen geheimen kennen, zoals het in haar boek heet: “In de Grote Verhalen weet je wie leeft, wie sterft, wie de liefde vindt, wie niet. En toch wil je het weer weten. Dat is hun mysterie en hun magie.” Daarom was het Roy in begin en eind begonnen.