Dealers, pooiers, drop-outs
Zonder dollars op zak is glamourstad Las Vegas een moderne versie van de hel. Charles Bock, die er opgroeide, beschrijft het ranzige volk dat er rondhangt met mededogen. Maar toch ietwat verlekkerd. Wat is dat toch: dat verlangen te schrijven (en lezen) over voze marginalen?
Voor veel Amerikaanse en buitenlandse toeristen is Las Vegas, die even mythische als waanzinnige megalomane flipperkast midden in de woestijn, een sprookje van glitter en soms glamour. Het Las Vegas van Charles Bock, die er in 1970 geboren werd als zoon van lommerdhouders, is echter een heel andere stad. Hij beschrijft de onderbuik van Las Vegas, daar waar het gajus en de losers zich ophouden, de drugsdealers en de mislukte pornosterretjes, de drop-outs en de van huis weggelopen pubers. Een soort moderne hel.
’Mooie kinderen’, het debuut van Bock (in het Nederlands klinkt het suffer dan in het Engels: ’Beautiful children’, maar het blijft een ironische titel), is een product uit de inmiddels aloude traditie der Amerikaanse subcultuur. In het voetspoor van schrijvers als Jack Kerouac, Charles Bukowsky en Hunter Thompson (die zich bij wijze van terhemelbestelling door een kanon de ruimte in wilde laten schieten) beschrijven auteurs als Tom Wolfe, Brett Easton Ellis en nu ook Charles Bock de Verenigde Staten als een oord van decadentie, verval en hysterie.
Verschil met de vorige generatie van beatschrijvers is dat ze zichzelf niet als hoofdpersoon en geslaagde held beschrijven (denk bij ons aan Jan Cremer), maar een hele maatschappelijke laag in beeld brengen. Ze proberen, in de geest van het New Journalism, vooral objectief, niet-moralistisch te zijn. Toch krijgen hun boeken vaak vanzelf een maatschappijkritisch of juist provocerend ondertoontje: de lezer kijkt verbijsterd naar dit losgeslagen, zedenloze prentje vol gedegenereerden. En eerlijk gezegd kan ik, regelmatig Amerikabezoeker, soms nauwelijks geloven dat het bij de Amerikaanse jeugd werkelijk zo ontaard en decadent toegaat; dat had ik met Tom Wolfe’s studentenroman ’Ik ben Charlotte Simmons’, ik heb het ook enigszins met Bocks ’Mooie kinderen’. Ook in haar onderste lagen blijft Amerika meer dan levensgroot, kennelijk.
Bock heeft voor zijn versie van Amerikaans verval wel een bijzonder passend decor uitgezocht, zijn roman heeft alles weg van een dolgedraaide roulette, die zo nu en dan even stilstaat bij deze of gêne, dan weer snel verder draait naar het volgende hoertje, pooiertje, drugsdealer of mislukte wereldverbeteraar.
Kapstok voor de verschillende verhaallijnen in ’Mooie kinderen’ is de verdwijning van de twaalfjarige Newell Ewing, een twaalfjarig ADHD-klantje, oogappel van zijn ouders, de preutse ex-danseres Lorraine en de mislukte sportman, inmiddels casinovertegenwoordiger Lincoln.
Maar Newells verdwijning is slechts een aanleiding om een heel rariteitenkabinet aan Las Vegasbewoners te laten passeren: Ponyboy, die pornofilms en aanverwante artikelen door de stad bezorgt terwijl hij zich identificeert met een Jedi-krijger, zijn vriendin Cheri, sterretje met neptieten in een striptent, Kenny, striptekentalent en onuitgesproken homo, Bing Beiderbixxe, cartoonist en verslaafde aan videogames, en zo nog wat anderen.
Bock doet literair gesproken wat bij ons AFTh ook doet: hij zoomt in op individuen, neemt in meeslepende en geëxalteerde stijl een meer dan levensgrote punctie uit hun leven, en zoomt dan weer uit om te laten zien wat al die mensen met elkaar te maken hebben. Op een zelfde manier gebruikt hij flashbacks en -forwards om hun verschillende verhalen te accelereren en af te remmen. Het resultaat is een schitterend, schetterend schouwspel, waar je ademloos maar ook met toenemende vermoeienis naar zit te kijken.
Het bijzondere bij dit alles is dat de corebusiness van Las Vegas, de casino’s waar de stad om draait, eigenlijk helemaal niet in beeld komen, de ware kermis is het leven eromheen, in de toeristenwinkeltjes, de hangplekken, de striptenten en pornozaken. Wat voor de toerist bijzaak is, is hier hoofdzaak. Het stelt Charles Bock, de ervaringsdeskundige, in staat om verlekkerd te schrijven over de negatieve uitwassen van de consumptie- en genotsmaatschappij.
Toch geloof ik dat hij, achter die façade van geilheid en verval, echt een soort liefde voor zijn personages voelt, als een bioloog voor zijn onderzoeksobject. De door de ontvoering van zijn zoon ontregelde Lincoln bijvoorbeeld, is verslaafd geraakt aan porno en gluurt ernaar dat het een hartelust is: „De roodharige lag met haar gezicht naar de camera, ze had haar ogen dicht en kreunde bij iedere stoot. Haar gezicht was tot een grimas vertrokken. Ze lag daar maar, liet zich nemen in haar aars, hield haar ogen dicht en haar mond open, wachtte totdat het voorbij was, tot ze het overleefd had, en plotseling ging de camera naar de blonde vrouw, die vooroverboog en met een lief gebaar een slaap van de roodharige vrouw streelde.”
Er klinkt iets van mededogen mee in deze passage, en ook iets van een poging om echtheid te vinden te midden van al die valse emoties.
Dat is iets wat ik geregeld voel in dit boek: Bock is begaan met het mensdom. Alsof hij in de onderbuik naar de hogere gevoelens zoekt. Maar hij maakt het je bepaald niet makkelijk om het ware gevoel te determineren te midden van al die opgefokte, losgeslagen personages. Bock heeft het ergens over ‘de geringe amusementswaarde van dat dakloze tuig’. Maar zelf demonstreert hij het tegendeel. Hij zwelgt bij alle empathie grenzenloos in deze hedendaagse hel van Dante. Wat dat betreft is er sinds de dagen van de Florentijn niet veel veranderd: de nobele boodschap klinkt gesmoord op uit een baaierd van lekker ranzige zonde.