De Zouweboezem: een middeleeuws wetland vol vogels
Als je over de A27 tussen Vianen en Gorinchem rijdt, heb je niet in de gaten dat je een middeleeuws landschap passeert. De rijksweg kruist de Oude Zederik of Zouwe, de grens tussen de Alblasserwaard en de Vijfherenlanden. Zo'n smalle strook water en moeras in het landbouwgebied tussen Lek en Merwede dat je, lopend over de Zouwenkade, aan de oostkant van de Oude Zederik, de Zouwendijk aan de westkant kunt zien.
De Zouwendijk werd in 1277 aangelegd om de Alblasserwaard te beschermen tegen het water uit de Vijfherenlanden. Een eeuw later werd de Oude Zederik gegraven als afwatering van de polders naar de Lek. Die polders vertonen nog de middeleeuwse verkaveling in kopen, stroken land die zich uitstrekken tussen de rivier en een evenwijdig daaraan gegraven wetering.
De Zouweboezem met zijn open water en veenmoerassen is beroemd om zijn moerasvogels. De meeste zijn voor hun voortplanting afhankelijk van wetlands, de waterrijke gebieden waar Vogelbescherming Nederland en het Wereldnatuurfonds dit jaar bijzondere aandacht voor vragen.
Hans Peeters van Vogelbe-scherming: “Er broedt zelfs nog een paartje grote karekieten. Die zijn in veertig jaar tijd zeldzaam geworden. De meest kenmerkende vogels van de Zouwe zijn zwarte stern, porseleinhoen en purperreiger. Volgens de laatste tellingsgegevens uit 1996 broedden in heel Nederland 310 paren purperreigers. In de Zouweboezem steeg het aantal broedgevallen sinds 1993 van 19 naar 45.”
Letten op purperreigers dus. Verschillend van de blauwe door de slanke, roodbruine, zwartgestreepte nek en de bleekgele poten, het grijs op de rug fluweliger dan dat van de blauwe reiger. Een kievit doet tomeloze aanvallen op een reiger aan een sloot. Telkens als de kievit over hem heen scheert, duikt de reiger ineen. De kievit heeft kuikens en kent de vraatzucht van reigers. De kijker verraadt dat het een blauwe is.
De Oude Zederik lijkt een brede vaart. Plompen en waterlelies bevloeren de waterspiegel met hun ronde bladeren. Kleine karekieten roepen onduidelijk hun naam in de rietzomen, die worden afgewisseld door bossen goudgeel bloeiende lissen. Rietgorzen zingen hun be-scheiden toontjes, vaak boven in een rietstengel. In de elzen aan de polderkant van de dijk zingen tuinfluiters, fitissen en een enkele tjiftjaf. Een winterkoning draait zijn schallende liedje af in de struiken aan de overkant van het water. Onzichtbaar in de oevervegetatie hinnikt een dodaars.
VERBRANDE MOLEN
Oorspronkelijk maalden dertien watermolens het water uit de polders in de Oude Zederik. Ze werden in 1826 gesloopt, nadat een gemaal bij Ameide-Sluis was geïnstalleerd. De enige nog overgebleven watermolen was De Hoop, een bijzondere molen omdat deze een schoepenrad had. De Hoop is deze winter afge-brand, omdat de bewoner hout stookte. Openhaardhout ligt nog opgetast naast de verkoolde resten van de kap en de eikenhouten as.
Een witte kwikstaart trippelt over het rieten dak van Pluckop, een tot villa verbouwd onderstel van een andere watermolen. In een aanpalend elzenbosje zingt een spotvogel.
We worden ons bewust van het krijten van grutto's, die in het hooiland aan de Zouwenkade jongen hebben. Vier paren hangen alarmerend boven de goudgele boterbloemen en de rode zuring. Er zal wel een wezel of een kat door het gras sluipen.
BLOEMRIJK
De grutto's hebben het moeilijk. De hele tijd jaagt een bruine kiekendief boven het hooiland. Hij heeft het voorzien op jonge grutto's. Dat blijkt als hij met een prooi in de klauwen naar het moerassige boezemland vliegt. Zijn vrouwtje komt hem tegemoet en neemt in de lucht de buit van hem over voor de jongen in het nest.
Hans zegt dat het hooiland tien jaar geleden nog een eenvormige veeweide was. Dat kun je nog zien aan de witbol, die bij de molen het aspect van het weiland bepaalt. Dit gras groeit op gestoorde grond en is hier een indicatie van nog steeds grote voedselrijkdom. De weide wordt door Het Zuidhollands Landschap als schraalland beheerd, dus niet bemest, terwijl het hooi wordt afgevoerd.
Het resultaat is al te zien. Tussen de witbol verschijnen schraallandplanten zoals koekoeksbloem en kale jonker. Grote plekken zien zilverwit van de veenpluis. En bij de Achterwetering kleuren vele duizenden planten van de Spaanse ruiter het grasland paarsrood. De mij bekende groeiplaatsen van deze Rodelijstsoort kan ik tellen op de vingers van één hand. Deze stekelloze distel heeft iets lichter gekleurde bloemhoofdjes dan de kale jonkers, die er verspreid tussen groeien, zodat de bloemkleur goed te vergelijken is.
VOORAL BROEDVOGELS
Zwarte sterns jagen op insecten boven de Zederik en het hooiland. Ze nestelen op losgeraakte drijvende wortelstokken van waterlelie en plomp in een plasje bij de knotwilgendijk voorbij de Achterwetering. “In ons land broeden zo'n duizend paren”, weet Hans Peeters. “Dat is een kwart van de hele West-Europese populatie. In volgorde van belangrijkheid zijn de vijf belangrijkste broedgebieden de Gelderse Poort, de Wieden, de oostelijke Vechtplassen, de Deelen en de Zouweboezem. De boezem heeft weinig betekenis voor trekvogels, maar is juist van belang voor broedvogels. Dat hangt nauw samen met het omringende land, waar de vogels die in de boezemlanden broeden, hun voedsel vinden. Dat zag je al aan de bruine kiekendieven.”
Groene kikkers kwaken in de sloten en in de verte ratelt een snor. Hans: “Sinds 1970 is de snor achteruit gehold. Ooit broedden hier twintig paren, nu hooguit twee paren. Dat heb je met kwetsbare soorten. Het wouwaapje broedde hier in 1990 voor het laatst.”
Een blauwborst vertoont zich even in een wilgenstruik aan een landje met pollen piekhaar van de pluimzegge. “In 1987 waren hier nog maar zes paren en nu zijn de blauwborsten al niet meer te tellen. Dat is een soort die het ook elders in ons land goed gaat.”
Na een dag wandelen over de kade zagen we meer purperreigers dan blauwe, overvliegend - ze lijken lichter te vliegen dan blauwe reigers -, staand aan een sloot, sluipend door het gras.
RIETBEHEER
“Het rietbeheer heeft alles te maken met de stijgende lijn, waarin het aantal purperreigers zich bevindt”, vertelt Hans. “Purperreigers broeden in overjarig riet. Vroeger werd alle riet weggemaaid en verkocht. Na lang onderhandelen met de riettelers heeft Het Zuidhollands Landschap bereikt dat veel overjarig riet blijft staan. Het meest spectaculair is de toename van het zeldzame porseleinhoen. In 1994 broedde deze soort er weer na drie jaar afwezigheid, meteen met twee paren. Een jaar later waren het al acht paren. Toch is het maaien van riet nodig.”
“Als je het helemaal zou nalaten, zou het karakter van het terrein drastisch veranderen.”
natuur deze week
Aan heidevennen en boven de plassen, sloten en vaarten in de laagveengebieden krioelt het van de grote libellen. De boomvalk, die vaak nestelt in solitaire bomen, maakt jacht op deze snelle insecten. ù Er zijn nu veel vlinders. In de schemering vliegen de fletsgroene kleine zomervlinder, de bruine nachtuil met geel met zwarte achtervleugels, die huismoeder wordt genoemd, en de witte, zwart en geel gestippelde harlekijn of bonte bessenvlinder. Ze komen allemaal op kunstlicht af en vliegen zo nogal eens door open ramen de kamer in.
- De liguster bloeit, waar de heester niet tot een heg is gesnoeid. De witte bloemtrossen ruiken bedwelmend zoet en trekken veel dagvlinders: in mijn buurt de net uit het zuiden gearriveerde atalanta's en gamma-uilen, een enkele dagpauwoog, veel witjes en de tweede generatie kleine vossen.
- Het gewone of icarusblauwtje is een algemeen dagvlindertje aan de stadsrand. Het houdt zich vooral op in korte, zeer gevarieerde begroeiing langs wegen en op bouwterreinen. De mannetjes posteren zich op de top van een stengel en 'seinen' door hun schitterend blauwe vleugels langzaam te openen en weer te sluiten.
- De rupsjes van de eikenbladroller, die in mei de eiken sterk hebben aangetast, zijn nu heldergroene vlindertjes geworden, die overdag op bladeren van allerlei planten in de buurt van eiken rusten.
- De appelvink is een vogel van onze oostelijke provincies.
Hij komt de laatste jaren steeds meer in het westen voor. Deze fors gebouwde vink wordt weinig gezien, omdat hij een teruggetrokken leven in de boomkruinen leidt. Zingen doet hij ook al niet opvallend. ù De jonge kauwen, eksters en gaaien zijn uitgevlogen. Nu volgen de jongen van de grote bonte specht, die continu zo luid roepen in hun nest, dat je het op het gehoor kunt vinden.