De ziel van het dier
Het zijn schepselen Gods, betoogde de Barneveldse hervormde predikant W. Meijer toen Trouw hem vroeg waarom het mkz-beleid van de overheid in Kootwijkerbroek zoveel weerstand oproept. Meer dan een gekrenkt gevoel van eigenwaarde (geen baas meer te zijn op eigen erf) zou dát besef hun verontwaardiging verklaren. De Veluwse boer als vroom mens. En met deze woorden moest ik onwillekeurig denken aan dat gedicht over de landman die zich één voelt met zijn dieren, een Noach die zijn dieren voor de zondvloed behoedt.
Deze gedachte hield echter niet langer stand dan de krant van de andere morgen. Daarin schreef mijn collega Lodewijk Dros dat het gevoel van deze predikant niet verder reikt dan dat het gewoon zonde is een koe in de bloei van zijn productie af te slachten en zijn vlees te vernietigen, samen met dat van zijn mestkalveren, varkens en schapen. De ziel van het dier, diens welzijn, zou hem verder worst wezen. Stomme beesten zijn het. Op zijn best producten die geld in het laatje brengen, tot eer en meerdere glorie van de mens.
Kan een dienaar Gods zo denken? Opgevoed met de Statenvertaling van de Bijbel zal hij toch ook wel eens een blik hebben geworpen in het boek Prediker, waarin zo fraai beschreven staat dat de mens bitter weinig reden heeft om zich boven het dier te verheffen. Prediker 3, vers 19: ,,Want wat den kinderen der menschen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten, en eenerlei wedervaart hun beiden; gelijk die sterft, alzoo sterft deze, en zij allen hebben eenerlei adem, en de uitnemendheid der menschen boven de beesten is geen; want allen zijn zij ijdelheid. (...) Wie merkt dat de adem van de kinderen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?''
Deze lotsverbondenheid schept een band, zou je zeggen. Dit dier heeft net als wij recht op mededogen, op ons respect. Maar kennelijk is dat besef in de moderne tijd verloren gegaan, van zijn plaats gedrongen als het is door de dominantie van het marktdenken. Maar waarom zou dit modernisme uitgerekend ook op de Veluwe wortel hebben kunnen schieten? Waarom heeft men zich ook daar massaal bekeerd tot intensieve veehouderij?
Het enige wat ik kan bedenken is dat het geloof dat het dier net als wij een ziel heeft, ter ziele is gegaan. In de Statenvertaling bestaat dat besef nog. Daar lezen we dat dieren een levende ziel hebben. Dat past ook in de joodse traditie waarin dieren als bezielde wezens worden voorgesteld. In de Nieuwe Vertaling van 1967 is die ziel echter weggemoffeld en gedegradeerd tot 'leven', wat op zijn minst een povere vertaling is van de Hebreeuwse grondtekst.
Trouwens, zoveel hoeft het ook niet uit te maken als we ons op het standpunt stellen van de psalmdichter die deze zin uit zijn pen liet vloeien: ,,Al wat adem heeft, love den Heer''. Hoe zou een dier zonder ziel God ooit kunnen loven? En als het waar is dat ook een dier zijn Schepper looft, waar halen wij mensen dan de euvele moed vandaan hen tot producten te degraderen, waar we nauwelijks respect voor hoeven op te brengen?
Afijn, dominee Meijer moet me dat bij gelegenheid nog maar eens uitleggen. Ondertussen moet hij het me maar niet kwalijk nemen dat ik bij het zien van de massale demonstratie deze week in Den Haag overvallen werd door gemengde gevoelens. Daar liep zo ongeveer de hele Veluwe te demonstreren tegen de euthanasiewet, die zij beschouwen als een aanslag op het leven. Terecht of ten onrechte, dat laat ik hier even in het midden.
Maar, vroeg ik me wel af, hoe verhoudt deze zorg voor het leven zich tot de zeldzame hooghartigheid waarmee de mens, ook op de Veluwe, over dieren denkt te kunnen beschikken, alsof het producten zijn? Nee, meer en meer ben ik ervan overtuigd dat het roer echt om moet.