De ware optimist is een zwartkijker
’De ware optimist is een zwartkijker’. Voor zo’n uitspraak moet je wel een filosoof zijn. Hij komt uit de mond van René Gude, directeur van de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden en hij doet hem in een gesprek met het Filosofie Magazine, dat een speciaal nummer heeft gewijd aan optimisme en pessimisme. Het voorste gedeelte behandelt het pessimisme en het achterste het optimisme. Of omgekeerd, want eigenlijk heeft het blad twee voorkanten. In elk geval komen beide verschijnselen elkaar in het midden van het blad tegen, op de kop. Alle mogelijke denkers geven hun visie, zowel optimisten als pessimisten. Tenminste, zo noemen ze zich, maar hun definities lopen wijd uiteen.
De woorden optimisme en pessimisme zijn niet oud. Pas in de negentiende eeuw raken ze echt in zwang. Het woord ’optimist’ komt van het Latijnse woord optimus, dat ’beste’ betekent. Optimist begon als een scheldwoord voor de achttiende-eeuwse Duitse filosoof Leibniz. Boze theologen noemden hem zo. De Franse filosoof Voltaire overlaadde Leibniz met spot en hoon, waarna zijn tegenstanders hem weer een pessimist noemden, afgeleid van het Latijnse pessimus, dat ’slechtste’ betekent.
Van Leibnitz is de uitspraak: „Wij leven in de beste van alle mogelijke werelden.” Voltaire maakt die stelling belachelijk in zijn roman ’Candide’. De hoofdpersoon daarin is ’leermeester’ Pangloss, met wie Voltaire Leibniz bedoelt. Gude: „Pangloss maakt de meest afgrijselijke dingen mee. Hij wordt galeislaaf, zijn neus wordt eraf gesneden, hij wordt in een ketel gekookt en op een brandstapel geroosterd. Maar hij blijft troost putten uit het idee dat we in de beste van de mogelijke werelden leven. Dat gaat op een gegeven moment natuurlijk ridicuul klinken.”
Leibniz heette een ’optimist’, omdat hij de wereld van zijn tijd een optimum noemde, het hoogst haalbare. In het moderne spraakgebruik zou je hem eerder een pessimist kunnen noemen, omdat hij er kennelijk vanuit gaat dat een betere wereld onmogelijk is.
Gude is positiever over Leibniz. Hij heeft ook in zijn persoonlijke leven en de strijd tegen zijn ziekte – botkanker – veel gehad aan Leibniz, vertelt hij aan Marc van Dijk.
Leibniz heeft, zegt Gude, nooit beweerd dat de wereld goed is zoals hij is. De ’beste wereld’ van Leibniz is een momentopname, een optimum, het op dat moment hoogst haalbare. Maar het kan altijd beter. Gude: „De kwintessens van het optimisme als levenshouding is dat je eerst heel goed onderzoekt wat er op dit ogenblik aan de hand is. Je stelt het moment, dat je je vastpint op een doel, een volgend optimum, zo lang mogelijk uit, liefst tot je genoeg over jezelf en je situatie weet om te kunnen kiezen. En daarbij sluit niet je ogen voor het negatieve, in tegendeel. De ware optimist is een zwartkijker. Hij ziet in dat de wereld een bijzonder bewerkelijke aangelegenheid is, een aaneenschakeling van optima, die zowel hoogte- als dieptepunten zijn. Een optimum kan verschrikkelijk zijn. Het Derde Rijk was ook een optimum. Alle reden om te kijken naar de idealen, die tot die afgrijselijke werkelijkheid geleid hebben. Pessimisten maken zich van dat onderwerp af door te stellen dat alle idealisme gedoemd is te mislukken. Een optimist onderkent door Auschwitz de kracht van idealen en streeft juist daarom naar verbetering, eerst maar eens van die idealen, dat is toch het minste wat je kunt doen. Want onze ideeën hebben kennelijk invloed.”
Het Katholiek Nieuwblad is pessimistisch over het Nederlandse onderwijs. Henk Rijkers schrijft: „Zelden is de crisis van onze samenleving zo tot me doorgedrongen, als toen een meisje me vroeg haar te helpen de pabo te halen. Ze zakte steeds voor de taaltoets. Ik moest verbijsterd vaststellen dat haar taalkennis een volmaakte nul was. Noch op de basisschool, noch op de pabo had zij geleerd wat een onderwerp of persoonsvorm was, laat staan de rest. Wat vroeger stof voor de basisschool was, is nu voor veel onderwijzers te hoog gegrepen. Met rekenen is het niet anders. Zoals zoveel ouders, zorg ik heus wel dat mijn kinderen niet het slachtoffer worden van dit onderwijs. Maar kansarme kinderen zijn nu kanslozer dan ooit.”
Hetzelfde blad laat André Rouvoet aan het woord. Hij vindt dat het moderne vrijheidsdenken is doorgeschoten en beroept zich op Galaten 5: „U bent geroepen om vrij te zijn. Misbruik die vrijheid niet om uw eigen verlangens te bevredigen, maar dien elkaar in liefde.”