Column
De vleeswording van het pure kwaad
Meer dan honderd mensen kwamen om bij een bomaanslag op een vluchtelingenkonvooi bij Aleppo, vorige week zaterdag. Het merendeel daarvan bestond uit kinderen. Met snoep en chips waren ze bijeengelokt. Toen er genoeg kinderen verzameld waren, ontplofte de bom.
Ik heb het nieuwsbericht niet verder uitgelezen. Er zijn grenzen aan de wreedheid die een mens verdragen kan, al is het maar in een krantenartikel. Het verstand krijgt een optater die met het woord ‘onbevattelijk’ zwak omschreven wordt. Verbijstering is wat rest bij de confrontatie met het pure kwaad.
Wat moet iemand bezielen om zoveel ellende te willen aanrichten jegens wat voor ieder mens het dierbaarste en het kwetsbaarste is: zijn kinderen? Er zullen wel psychologische, strategische en wie weet wat voor verklaringen nog meer voor zijn. Maar de verbijstering blijft: niet alleen over het onheil maar vooral over de intentie daarachter. Erger dan een plotse dood is de wil die op die dood uit was. Daarin hebben wij, modernen, de ware betekenis van het woord ‘schuld’ leren zien – en de kern van het diabolische.
Een paar dagen later zag ik in Madrid een tentoonstelling rond het beroemde schilderij ‘Guernica’ van Pablo Picasso. Tachtig jaar oud is dat monumentale doek nu. Picasso schilderde het in luttele weken voor de Wereldtentoonstelling van Parijs in 1937. Het Spaanse paviljoen was nog opgezet door de republikeinse regering waartegen Franco bijna een jaar eerder in opstand was gekomen. Inmiddels woedde de Burgeroorlog in volle hevigheid.
Op 26 april 1937 werd het Baskische stadje Guernica platgebombardeerd door de Duitse luchtmacht die Franco hand- en spandiensten verleende. Het was de generale repetitie van wat normaal zou worden in de Wereldoorlog die daarop volgde: het vernietigen van vijandige steden inclusief hun bewoners. Mannen, vrouwen, kinderen, civiel of militair: het maakte niet uit. Successen werden uitgedrukt in zo groot mogelijke aantallen doden, gewonden en verdrevenen.
In Guernica vielen zo’n 1600 slachtoffers op iets meer dan 5000 inwoners. Het bombardement was zorgvuldig gepland op de marktdag. Het stadje stroomde vol met kopers en verkopers van heinde en verre. Dat hakte erin – net als bij de snoepuitdelers bij Aleppo. Dezelfde perverse logica maakte het onbevattelijke tot een militair-terroristische triomf.
Als de mensheid nog iets aan onschuld bezat, dan verloor ze het die dag, nu tachtig jaar gleden. In de daaropvolgende jaren werkte ze enthousiast verder aan haar morele verwording. Coventry, Rotterdam, Warschau, Hamburg, Dresden en tenslotte Hiroshima en Nagasaki. Als de oorlogsdoelen nog iets nobels hadden, dan verloren zij door deze vooropgezette leedmaximalisatie flink wat van hun glans.
Banalisering van het kwaad
Niet de slagkracht van de vijand moest worden vernietigd, maar zijn moreel. Als mens moest hij gebroken worden, opdat hij daardóór als soldaat kon worden verslagen. Die calculus werkte veel minder goed dan aanvankelijk werd – en ook nu weer vaak wordt – gedacht, maar de machinerie van militaire berekening trok zich daar weinig van aan. Ook dát zou je, met een uitdrukking van Hannah Arendt, de banalisering van het kwaad kunnen noemen.
Met als wrang resultaat dat de aanval op het moreel van de ander uitmondde in de vernietiging van de de moraal van de aanvaller. Als een mens, zoals de filosoof Immanuel Kant anderhalve eeuw eerder had geschreven, nooit alleen als middel maar altijd ook als doel moet worden beschouwd, dan ging zijn ‘morele mens’ in deze geweldsorgie reddeloos ten onder.
Het drama van Guernica viel in het niet bij wat er daarna gebeuren zou. Maar voor Picasso was de schok zo groot dat hij, na maandenlang dralen rond de opdracht die de Spaanse regering hem gegeven had, zijn monumentale doek in luttele weken voltooide.
Helemaal vanuit het niets werkte hij niet. Zoals de Madrileense tentoonstelling laat zien, hadden zijn vredige stillevens, Pierrots en portretten in de jaren ’20 plaats moeten maken voor getourmenteerde gezichten en scènes vol dreiging in geweld. Misschien had zijn vriend Georges Bataille, de scherpzinnigste denker van het kwaad uit zijn generatie, hem de ogen geopend voor het duivelse dat van oudsher in de mensenziel huist. Dat gaat verder dan psychologie, zo leerde ook Picasso inzien. Het is iets metafysisch’, dat zich niet humanistisch en menswetenschappelijk laat wegmasseren.
Uit het schandaal van Guernica schiep Picasso een van de meest emblematische schilderijen van de twintigste eeuw. Iedereen kent het, maar pas wie er oog in oog mee staat, ontdekt de sublieme kracht ervan: schrik, leed en misschien wel vooral radeloosheid. Dít is de verbijstering van tachtig jaar geleden, rond het marktplein van het Baskische stadje. Dit is ook de verbijstering van nu, bij een vluchtelingenkonvooi in Syrië: het diabolische van een zakje snoep.