De Oerkikker wordt ingeruild
Aanstekelijke Estse 'fantasy' over de teloorgang van de slangentaal en andere oude waarden
Het komt zelden voor dat in Letter&Geest science fiction- of fantasyboeken worden besproken. Die genres doen, lijkt de consensus, een wel érg groot beroep op wat de Engelse dichter Coleridge al in 1817 in een beroemde formulering 'the willing suspension of disbelief' noemde - noodzakelijke bereidheid van de lezer om in het verhaalde mee te gaan.
Des te plezieriger om die stiefmoederlijke behandeling een keer te kunnen doorbreken. 'De man die de taal van de slangen sprak', van de Estse schrijver Andrus Kivirähk, behoort tot het fantasy-genre, maar heeft ook grote literaire kwaliteiten: een subtiele psychologie en een flinke dosis onweerstaanbare, absurde humor. Bovendien is het een roman vol vaart, en ook het joyeuze Nederlands waarin vertaler Jesse Niemeyer de belevenissen van hoofdpersoon Leemet goot, draagt ertoe bij dat de lezer zijn scepsis moeiteloos opschort.
Het boek speelt zich af in een mythisch Estland dat, diep in de Middeleeuwen, door de Teutoonse ridders gekerstend wordt. De bosbewoners vestigen zich steeds vaker in dorpjes, geven de jacht eraan, bouwen kerken, gebruiken harken, spinnewielen en sikkels, en eten voedsel dat voor de achtergebleven bosbewoners onverteerbaar is.
De oude wereld waarin de heidense Leemet als een van de laatsten nog leeft, is een heel andere, met de meest wonderlijke leefregels en gebruiken. Zo is zijn moeder als jong getrouwde vrouw ooit bezweken voor de erotische charmes van een beer. Ze kon geen weerstand bieden aan zijn "sensualiteit en die onbegrijpelijke aantrekkingskracht die beren op onze vrouwen hadden. Daarom bekeek iedere man elke beer ook lichtelijk wantrouwend. Maar al te vaak vonden ze berenharen in hun bed".
Leemets zuster is zelfs gelukkig getrouwd met een beer, die Bolke heet. Leemets grootvader is toegerust met een paar ouderwetse giftanden, hulpstukken die bij latere generaties onhandig genoeg ontbreken. Hij weet ook hoe hij zich van vleugels kan voorzien en kan daarmee grote afstanden door de lucht overbruggen.
Het gaat echter bergafwaarts met deze idyllische samenleving: in het contact met de Oerkikker is onder de jongere generaties nogal de klad gekomen, en de incompetente druïde Ülgas, die te hooi en te gras offers laat brengen, is wel de laatste om daar iets aan te kunnen doen.
Maar bovenal is Leemet de laatste levende mens die de taal van de slangen beheerst. Wat u en ik hebben verloren met de teloorgang van dit vermogen, blijkt snel. Die taal, een gevarieerde reeks van fluittonen, die van niet-slangen nog heel wat oefening vraagt, is niet alleen een nuttig communicatiemiddel in het contact met die reptielen. Het was ooit een soort lingua franca waarin alle levende schepselen met elkaar konden communiceren: andere dieren gehoorzamen bovendien onmiddellijk aan alle commando's die in de slangentaal worden gegeven. Wie die taal beheerst, beschikt over een geducht hulpmiddel wanneer er strijd geleverd wordt in en om het bos.
En gevochten wordt er volop in Kivirähks roman: het is de doodsstrijd van een archaïsche, magische beschaving. Leemet probeert de oude waarden hoog te houden met de middelen waarover hij beschikt, maar dat valt hem steeds zwaarder. Het dorpsleven trekt ook hem: niet het bijna oneetbare brood, niet het comfort, wel de meisjes. Het zou jammer zijn de mooie, melancholieke ontknoping van de roman hier te verklappen.
'De man die de taal van de slangen sprak' is bij mijn weten het eerste boek van Andrus Kivirähk (1970) dat bij ons is gepubliceerd. Naast romans schrijft Kivirähk kinderboeken, novellen, scenario's en essays. Vertaler Jesse Niemeyer moet de mouwen dus maar opstropen en aan het werk! Het is een geluk voor ons dat er nog landgenoten zijn die, met een linguïstische VOC-mentaliteit, ook minder gangbare talen zoals het Estisch willen leren beheersen
Andrus Kivirähk: De man die de taal van de slangen sprak Vert.: Jesse Niemeijer Prometheus; 384 blz. euro 19,90
undefined