De mythe van de twitteropstand
"Mijn machine maakt mogelijk wat nu nog niet kan", schreef Karel van het Reve in 1983, aan de vooravond van de digitale revolutie. Hoe staan we er anno 2011 voor? Politicoloog Sebastiaan van der Lubben buigt zich over de Arabische Lente, de zogenoemde 'Twitterrevolutie'. "Dit is geen Revolutie 2.0. Sociale media bevrijden niet."
De Groene Revolutie in Iran (2009) was misschien nog te vroeg, maar na Tunesië en Egypte begin dit jaar verdient Twitter toch de Nobelprijs voor de Vrede - ex aequo met Facebook, uiteraard. Social media - verzamelnaam voor alle mogelijkheden om via internet instant met anderen te communiceren - staan aan de wieg van de omwentelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten.
'Arabische Lente' en 'Twitterrevolutie' zijn synoniemen voor de binnenlandse politieke conflicten met een regionale doorwerking. Ben Ali, Moebarak en met een beetje geduld en geluk ook Assad: allemaal weggetwitterd door een nieuwe generatie vrijheidsstrijders.
De revolutionair 2.0 is niet bewapend met een AK-47, maar met een laptop en internetverbinding of smartphone. Hij filmt, post, twittert en verspreidt zijn revolutionaire ideeën online. Hij omzeilt via internet blokkades en betreedt westerse bibliotheken waar hij bij John Stuart Mill of Barack Obama belandt, of in debat gaat met westerse leeftijdsgenoten of daarvoor aangestelde ambtenaren van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo doet hij inspiratie op voor het post-revolutionaire tijdperk.
De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton en voormalig adviseur Nationale Veiligheid van president Bush, Mark Pfeifle, venten de successen van deze nieuwe revolutionairen graag uit. Ook de speciale VN-gezant voor het recht op vrije meningsuiting, de uit Guatemala afkomstige Frank La Rue, is enthousiast. Hij schrijft in een rapport voor de Verenigde Naties dat internet een belangrijke voorwaarde is voor democratisering in de wereld. Transparantie, toegang tot informatie en het ondersteunen van actief burgerschap zijn door internet mogelijk. De rest - democratisering - volgt bijna als vanzelf. Sterker: internet biedt toegang tot informatie en helpt samenlevingen niet alleen vooruit, maar helpt ze ook waarheid en democratie te vinden.
Het was trouwens Pfeifle die Twitter al in 2009 nomineerde voor de Nobelprijs voor de Vrede. Die nominatie verdiende het sociale medium toen met een beetje hulp van de door Obama aangestelde e-diplomaat Jared Cohen. Hij belde in 2009 vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken naar Jack Dorsey. Of de Twitter-topman het onderhoud aan het platform kon uitstellen? Iraniërs hadden de tool nodig om hun strijd tegen het regime te coördineren, wist Cohen.
En zo geschiedde. Volgens Cohen kon door dat uitstel de Iraanse bevolking even de lucht van de democratie inademen. Die lucht werd al snel uit de opstand geknepen. Na een wekenlange, verwoede strijd zat Iran eind 2009 weer potdicht. En dat herhaalt zich nu in Syrië, waar even moedige als weerloze opstandelingen rake en vaak fatale klappen krijgen zonder noemenswaardig contact te kunnen leggen met buitenlanders. Reporters Without Borders meldt de ontvoering van de Syrische blogster Amina Arraf (A Gay Girl in Damascus). Volgens haar neef is ze door drie mannen een auto ingesleept. Sindsdien: geen spoor. Wie zat erachter, de geheime dienst, militia van de Baathpartij of ordinaire gangsters?
Op internet gaat het verhaal dat Iran Syrië bijstaat in de strijd tegen opstandelingen. Niet alleen op straat, ook op internet. In Tunesië berichten bloggers over politiegeweld tegen jongeren die zich zorgen maken over de voortgang van de hervormingen. En in Egypte lijkt sektarisch geweld de voorbode voor een mogelijke militaire interventie om rust en orde te herstellen. Als militairen daar al ooit uit beeld zijn geweest.
Arabische Lente? Zeker! Maar komt die wel door Twitter? Of zijn het stijgende prijzen, toenemende werkloosheid, ergernis over volstrekt willekeurige corruptie en een uitzichtloos bestaan voor tweederde van de bevolking rond de dertig onder een dictatoriaal regime? Deze politieke, economische en sociale factoren ontbreken vaak in verklaringen voor de revoltes. Er zijn schokkende, schokkerige beelden van neergeslagen demonstraties op tv te zien, YouTubefilmpjes die ons inloggen in de wereldgeschiedenis die zich nu ontvouwt. Maar wie zien we, wat willen ze precies, en van wie? We overschatten het belang van sociale media in de strijd tegen onderdrukkers. Zo ontwikkelen wij een blinde vlek voor humanitair leed en verleggen onze aandacht naar diplomatieke 'experimenten' met 'veilige' tools voor dissidenten.
Idealiter creëren we in het Westen een ruimte waarin we de revolutionair 2.0 vanachter ons bureau en laptop kunnen bijstaan in zijn doodsstrijd tegen dictatoriale regimes. Die wens komt voort uit onze betrokkenheid met die vrijheidsstrijd en onze vooringenomenheid met internettechnologie. En uit een overtuiging die zeker niet nieuw is: wie toegang heeft tot de juiste informatie, kan zichzelf bevrijden. Internet is de ultieme combinatie van ons technocentrisme en het liberale idee van bevrijdende kennis.
Toch zijn er vier goede redenen om Twitter geen Nobelprijs voor de Vrede toe te kennen, maar op zoek te gaan naar een ouderwetse revolutionair 1.0 - een dissident van vlees en bloed.
1. Versnippering
Er is geen land waar elite en leger plus geheime dienst tegenover politiek activistische bloggers staan. Wie in het Midden-Oosten internet bezoekt, doet dat om met dezelfde motivatie als wij in het Westen, met dezelfde verschillen in politieke overtuiging en persoonlijke behoeften. 'De' blogosphere bestaat helemaal niet. Uit onderzoek van het Berkman Center naar de blogosphere van de Arabische wereld (in 2009) bleek vooral de versplintering ervan. Onderzoekers vonden in de Arasche wereld verschillende clusters - bloggers verenigd onder eenzelfde thema. Alleen in Egypte waren dat er al vijf.
De jeugd is actief, zeker. En de Moslimbroederschap (voor de revolte formeel verboden, maar op internet wel degelijk aanwezig). Verder heb je Egyptische islamisten en seculiere reformisten (van bijvoorbeeld de Kefaya-beweging, de felste critici van Moebarak). Een bredere, pan-Arabische, links-georiënteerde oppositie (die bijvoorbeeld over aids en homorechten schreef) was er ook.
De onderwerpen in de ruim 4.000 blogs die het Berkman Center in de hele Arabische wereld onderzocht, bleken zeer divers en niet enkel gericht tegen het bewind. Ze waren ook niet allemaal op democratisering uit. Eenvijfde van alle posts ging over terrorisme. Eén procent spreekt zijn steun voor islamisme als politieke ideologie, bijna eentiende bekritiseert die politiek juist. Een divers beeld, concluderen de onderzoekers. Zo divers dat internet niet het instrument is voor haatzaaien jegens het Westen noch jegens het eigen bewind.
2. Versuffing
Als er al kritiek op het regime is, rijst de vraag of deze ook aankomt. De populariteit van online games, video's en muziek is ook onder onderdrukten vele malen groter dan politieke blogs. Niet religie, schrijft Evgeny Morozov in zijn pamflet The Net Delusion - How Not To Liberate The World, maar media zijn opium voor het volk.
In Rusland maken internetgebruikers zich geen zorgen over het democratisch gehalte van hun bestuur, maar zoeken ze elke avond naar de beste borsten in de nachtclubs van Moskou; The Tits Show is de best bekeken video op het Russische net, aldus Morozov. Internet, stelt hij, versuft.
Hij baseert die vaststelling op onderzoek van Holger Lutz Kern en Jens Hainmueller naar mediagebruik in de DDR, voor de val van de Muur.
Wie in de DDR toegang had tot westerse media stond niet afwijzend tegenover het regime, maar was juist minder kritisch dan landgenoten die door een geografisch noodlot woonden in de Vallei der Onwetenden. Dat was een glooïing in het landschap rond Dresden waar de signalen van de West-Duitse tv niet doordrongen; de valleibewoners moesten zich avond aan avond tevredenstellen met communistische programma's. Toch hadden zij meer op het bewind aan te merken dan de kijkers van westerse tv. De propaganda kreeg geen vat op hen. Beter gezegd: die propaganda werd al irritanter. Informatie uit de 'vrije wereld' inspireerde DDR-burgers niet om in opstand te komen, maar bleek een escape voor het dagelijks leven in het arbeidersparadijs. De West-Duitse programma's boden de noodzakelijke geestelijke ontspanning van burgers onder een dictatoriaal regime.
De informatie over en uit de vrije wereld inspireerde niet tot opstand, maar nam die behoefte juist weg. Het paradoxale is dat in de Vallei der Onwetenden - verstoken van westerse media, ondergedompeld in communistische propaganda - de eerste protesten tegen het regime ontstonden, in 1989.
Volgens Morozov is dit media-effect de reden dat veel autoritaire regimes internet oogluikend toestaan. Gebruikers raken vooral verslingerd aan de geneugten van games, porno en weinig diepgaand gechat over muziek of celebs, waardoor ze niet toekomen aan het beramen van een opstand, het schaven aan democratisering of het verspreiden van kritiek.
3. Verbinding
Wie zijn weg heeft gevonden in de versnipperde meningen op internet en de verleidingen van een avondje borsten kijken heeft weerstaan, treft tussen internet en de werkelijkheid een kloof. Het derde argument tegen de al te optimistische stelling dat internet bevrijdt, is het gapende gat tussen sites en straat.
Dat fenomeen kennen wij, in het vrije Westen, trouwens ook. Hoe kek de sites voor verkiezingen van gemeenten en provincies ook zijn - we zijn niet vooruit te branden om ook echt onze stem uit te brengen. Hoe makkelijk ze het ook maken. Stel dat u onder minder gunstige (politieke en sociale) omstandigheden, in een uiterst vijandige omgeving, wordt opgeroepen om te demonstreren tegen een heerser die moeiteloos mensen laat verdwijnen, pakt u dan de handschoen op, klapt u uw laptop dicht om met uw smartphone in de hand stenen te gooien naar een tot-de-tanden-toe bewapende politiemacht?
Dat gebeurde wel in Iran in 2009 toen het regime niet wilde instemmen met een hertelling en de opstandelingen, beroofd van hun enige leuze die alle partijen tot een eenheid smeedde, zich moesten bezinnen op nieuwe acties. Ze besloten de laptop achter te laten en de straat op te gaan. Wat volgde was een krachtmeting met veiligheidstroepen. De afloop daarvan kennen we. Du moment dat sociale media opriepen om daadwerkelijk actie te gaan voeren, waren de demonstranten eigenlijk geen partij meer voor het regime. In de maanden die volgden trouwens ook niet - waarover later meer.
De bejubelde Egyptische Google-voorman Wael Ghonim werd gevangengezet om zijn rol in het verzet tegen Moebarak; hij had de mogelijkheden van Facebook optimaal benut. Ghonim, die werkt aan een boek onder de titel 'Revolution 2.0', zei voor CNN: "Wie een samenleving wil bevrijden, moet haar internet geven".
Maar juist voor Egypte gaat de omgekeerde redenering op. De massale protesten breidden zich uit toen internet eruit ging. Er was geen toegang meer tot informatie over het lot van familie en vrienden. Niemand nam zijn telefoon op omdat de providers eruit lagen. Om die onzekerheid weg te nemen, zochten mensen elkaar op, op straat. Net als vroeger gingen ze naar de dorpspomp, naar het Tahrirplein, op zoek naar elkaar en plaatsen waar nog wel, spaarzaam, informatie was te vinden.
Overigens leidden eerdere oproepen om te demonstreren, ook al op Facebook, niet tot hetzelfde resultaat. Het Tunesische voorbeeld en de sociaal-politieke omstandigheden werkten veel motiverender. Ze brachten in ieder geval meer mensen op de been.
Sociale media hebben de kosten om dissidente bewegingen te coördineren tot nul gereduceerd. De mogelijkheden om met veel anderen in contact te komen, zijn zeer eenvoudig. Dat is pure winst. Maar de tools zelf laten de straten niet vollopen. Tussen virtuele mobilisatie en fysieke strijd zitten barrières die het succes (of falen) van elke vrijheidsstrijd bepalen.
Precies als bij ons ¿ ook wij zijn niet te mobiliseren met een oproep op internet alleen. Om in beweging te komen is meer nodig dan een pagina op Facebook. Dat 'extra' is moed. Heel veel moed. En daar is nog altijd geen tool voor.
4. Vervolging
Ten slotte is er één factor die het succes of het falen van Revolutie 2.0 in de Arabische twitterlente bepaalt: vervolging door de staat.
Het was tijdens de opstand in Tunesië dat Facebook in San Francisco aan den lijve ondervond wat de staat vermag. Op Eerste Kerstdag merkte Joe Sullivan, verantwoordelijk voor de bedrijfsveiligheid van Facebook, iets vreemds. Gebruikers van Facebook meldden dat hun account was verdwenen nadat iemand anders dan zijzelf waren ingelogd. Pagina's met politiek getinte kritiek op het regime losten, hoe toevallig tijdens het hoogtepunt van de opstand, op in het niets.
In The Atlantic Monthly beschrijft Alexis Madrigal wat er gebeurde: voor Tunesiërs waren de mysterieuze verdwijningen het werk van 's lands censor, liefkozend Ammar genoemd. Voor Sullivans team bleef het een mysterie. Totdat nader onderzoek uitwees dat Ammar op grote schaal de wachtwoorden van Tunesische onderdanen met een Facebook-account had gestolen. Het regime was in de tegenaanval gegaan. De strijd had zich uitgebreid naar het digitale slagveld.
Zoals Egyptenaren lessen hadden getrokken uit de opstand in Tunesië, zo leerde het Tunesische regime van de maatregelen die Iran nam. In december 2009 publiceerde Raja News 38 foto's met daarop 65 gezichten, rood omcirkeld, en later nog eens 47 foto's met ongeveer honderd personen met een rode cirkel eromheen. Vraag aan het volk: wie zijn dit? Er volgden, op basis van vele tips, zo'n veertig arrestaties. Het regime had gebruik gemaakt van het zo geprezen crowdsourcing- als je een vraag stelt aan de massa heb je een grotere kans op een slim antwoord dan wanneer je die vraag alleen tot wat experts richt.
Dat was vroeger tijd- en geldrovend. Sociale media bieden ons (gratis) platforms waarop we wel eenvoudig met veel mensen in contact kunnen komen. En precies van die kracht maken ook regimes gebruik. Onze particuliere bezwaren tegen KPN en Vodafone, die zo nauwkeurig ons internetgebruik in de gaten houden, zijn tot daaraan toe. Maar de techniek die ze gebruiken, dient niet alleen hun marketing. Die kan ook ingezet worden voor opsporing. Ook door minder prettige overheden. Die kunnen bloggende dissidenten traceren, de revolutionair 2.0 dus. Zo wordt een marketingtool die in verkeerde handen valt een levensbedreigend middel om tegenstanders op te sporen en te vervolgen. Of gewoon te laten verdwijnen.
De nadruk die Amerikaanse en Europese overheden leggen op internet als democratiserende kracht, zet de mogelijkheid om het medium daar ook voor te gebruiken, paradoxaal genoeg, alleen maar verder onder druk. Bloggers die met de beste bedoelingen uit de anonimiteit worden gehaald, lopen ongekende risico's. De sociale platforms zijn ideale middelen in de handhaving van een status quo in dictaturen. Het regime hoeft alleen maar mee te kijken om te weten waar de knooppunten van verzet zitten. Wie veel volgers heeft, is een potentieel of werkelijk gevaar en kan op basis van zijn virtuele populariteit uitgroeien tot een echte uitdager van het systeem.
In dat virtuele domein kan de geheime dienst dissidenten optimaal in de gaten houden met een minimum aan inspanning; met luttele muisklikken brengt ze een dissident netwerk in kaart. En als die virtuele werkelijkheid ergens de straat of een plein raakt, noodzakelijk om daadwerkelijk een regime omver te werpen, pakken ze direct mensen op of, erger, vallen er doden. Zoals in Syrië, in Tunesië en Egypte. Zoals bij elke revolutie.
undefined