De kledingindustrie in Bangladesh groeit snel, maar de lonen blijven achter
Textiel is het belangrijkste export-product van Bangladesh. De omstandigheden in de fabrieken blijven slecht.
Met donderend geraas kwamen in 2013 alle acht verdiepingen van het Rana Plaza-gebouw nabij de hoofdstad van Bangladesh naar beneden. Meer dan 1100 textielwerkers stierven bij de ramp. De wereld keek toe, grote kledingmerken overdachten hun zonden. Nu, vier jaar later, floreert de Bangladese textielindustrie als nooit tevoren.
Al zes jaar op rij groeit de economie van het Aziatische land met minimaal 6 procent. Vorig jaar was het hoogtepunt: een stijging van iets meer dan 7 procent. Zelfs China werd verslagen.
De hoofdverantwoordelijke voor die gigantische groei? De kledingindustrie. Na China is Bangladesh de grootste kledingexporteur ter wereld. In 2015 voerde het land voor 23 miljard euro aan kleding uit.
Dat is 80 procent van de hele export. Van alle landen op de wereld leunt Bangladesh het meest op de export van textiel.
Dit economische succesverhaal kent een keerzijde. De meeste Bengalen krijgen bar weinig betaald voor hun werk achter de naaimachine. In 2013 werd het minimumloon bepaald op 5300 taka per maand, nog geen 60 euro.
Dat loont stijgt naar alle waarschijnlijkheid pas in 2018. De groeiende economie brengt ondertussen inflatie en stijgende prijzen met zich mee.
Duizenden fabriekswerkers gingen daarom in december vorig jaar de straat op. Ze eisten een hoger loon. De Bengaalse overheid reageerde door meer dan 30 vakbondsleiders te arresteren. Vakbondskantoren werden gesloten. Werkgevers ontsloegen het gros van de demonstranten.
Na aanhoudend internationaal protest werden de leiders van de opstand vrijgelaten. Vakbondskantoren mochten weer open en ontslagen werknemers werden in genade aangenomen. Het minimumloon bleef hetzelfde.
Toch kunnen veel Bengalen niet zonder hun sweatshops. De kledingfabrieken vormen voor velen de enige bron van inkomsten.
Dat inkomen zorgt er bovendien voor dat veel bewoners van het Aziatische land niet meer omkomen van de honger. Volgens de Wereldbank leeft nog 14 procent van alle Bengalen in extreme armoede. In 1991 was dat nog 40 procent. Ruim 50 miljoen Bengalen zijn de ergste armoede ontstegen.
Vrouwen profiteren
Onderzoek van de Amerikaanse universiteit Yale stelt dat de drijvende factor achter de ontsnapping aan armoede de kledingindustrie is. De fabrieken worden voor 80 procent bevolkt door vrouwen. Al die werkende vrouwen trouwen niet meer in hun tienerjaren, zoals voorheen. Ze krijgen later - of helemaal geen - kinderen. Het resultaat: minder onkosten en meer inkomen voor de vrouwen in het land.
Een wrange situatie. De industrie die verantwoordelijk is voor veel leed is tegelijkertijd een motor van groei.
Ondertussen probeert de Europese Commissie druk uit te oefenen op de regering van Bangladesh. Sinds 2001 profiteert het land van de zogeheten Generalised Scheme of Preferences.
Met die regeling kan Bangladesh zonder heffingen exporteren naar Europa, afgezien van wapens.
De Europese Commissie dreigt nu met het opzeggen van dit privilege als de arbeidsomstandigheden niet verbeteren. De eerste waarschuwing van de commissie kwam al in 2015. Maar als Bangladesh zijn exportvoordeel verliest, stort ook de industrie in elkaar.
Het is een moeilijke spagaat, erkent ook Jos Cozijnsen van de Nederlandse tak van Fashion Revolution. Die organisatie probeert burgers en modemerken bewust te maken van de herkomst van kleding.
Grote merken
De grote modemerken zijn volgens Cozijnsen aan zet: "Zij kunnen vertegenwoordigers aanstellen in de kledingbedrijven. Of bedrijven extra belonen als ze een vakbond toestaan."
De consument moet zich volgens Cozijnsen ook actiever inzetten. "Als mensen meer eerlijke kleding kopen, dwingen ze grote modemerken tot concessies."
En nee, eerlijke kleding is niet veel duurder, vervolgt Cozijnsen. "Alleen T-shirts van 5 euro. Tsja, die kunnen we dan natuurlijk niet blijven kopen."