De keerzijde van de zedenpolitie
De zedenpolitie moet terug. Deze wens is een aantal malen in de Tweede Kamer geuit. Onlangs sloot ook minister Korthals zich hierbij aan. Aanleiding was steeds onvrede over de behandeling van zedenzaken door de politie. Slachtoffers klagen over gebrekkige afhandeling van hun aangifte en onvoldoende opvang. Er zijn klachten over gebrek aan deskundigheid. Er wordt te weinig gedaan aan kinderporno. Deze problemen zouden worden opgelost met aparte afdelingen zedenzaken.
Vroeger beschikten bijna alle gemeentelijke politiekorpsen over een gecombineerde afdeling Jeugd- en zedenzaken, omdat men eenzelfde soort mentaliteit verwachtte bij rechercheurs van die afdelingen: goed kunnen omgaan met minderjarigen, met slachtoffers, vrouwen meestal. De 'softies' van het bureau werden ze genoemd, die niet omgaan met echte boeven, maar op een empathische manier met daders en slachtoffers.
Dat was nodig. Het is nog niet zo lang geleden dat een vrouw hoorde dat zij 'het' zelf had uitgelokt: rok te kort, nagels te lang, te rood. Dat 'nee' van een vrouw werkelijk 'nee' is, was nog lang geen gemeengoed. Als reactie werden richtlijnen voor zedenzaken opgesteld en speciale rechercheurs opgeleid. Uitgangspunt was, dat de verklaring van het slachtoffer in beginsel voor waar moet worden aangenomen en onderzoekvan daaruit moet worden verricht. Voor twijfel moesten goede gronden zijn.
Bij de reorganisatie van de politie, toen rijks- en gemeentepolitie werden omgevormd tot de huidige regio's, werd gekozen voor decentralisatie en een 'generale taakstelling': op het niveau van wijkteams moest iedere politiefunctionaris in beginsel alle delicten kunnen behandelen, alleen in ingewikkelde gevallen werden gespecialiseerde rechercheurs ingeschakeld. Gespecialiseerde afdelingen verdwenen. Zedenafdelingen en vuurwapencentrales werden opgeheven. In veel gevallen een goede zaak. Specialisten bleven bestaan, maar werden niet in een specialistische afdeling ondergebracht.
In het begin werd veel aan de 'basis' overgelaten, maar langzamerhand komt men daar iets van terug, wijs geworden door de ervaring dat het veel gevraagd is van elke politiefunctionaris, know how op álle terreinen waar de politie mee te maken heeft. Er zijn meer specialisten gekomen, er komen ook meer terreinen waarop specialisatie nodig is. Logisch, als men de maatschappij volgt. Logisch ook als men de geschiedenis van de politie bekijkt, met golfbewegingen in opvattingen omtrent wenselijkheid van specialisatie. Ook publieke aandacht voor problemen kan de roep om specialisatie doen toenemen. Het meest actueel is kinderporno, waarvoor nu zelfs een landelijk team lijkt te komen.
Niet alleen problemen als fraude en milieu werden ingewikkelder, ook zedenzaken. We hebben te maken met 'klassieke' verkrachting, maar ook met seksueel misbruik van minderjarigen of gehandicapten; incest, kinderporno. Dat stond vroeger minder in de belangstelling. Voor de behandeling van dit soort zaken is een steeds grotere deskundigheid vereist. Het gaat niet alleen meer om het traditionele recherchewerk, gecombineerd met het vermogen om een slachtoffer op een adequate manier op te vangen. Hooggespecialiseerde recherchedeskundigheid is vereist, gepaard aan psychologisch inzicht. De gedachte dat de verklaring van een slachtoffer in beginsel voor waar moet worden aangenomen kan niet meer hét uitgangspunt zijn. Kritische reflectie vanaf het begin is op haar plaats. Wanneer dit onvoldoende gebeurt leidt dat tot ongelukken, zoals in de Bolderkar-affaire (waarin ineens een groot aantal ouders van seksueel misbruik werd beschuldigd) en recent in de zaak-Lancee. Hooggespecialiseerde mensen zijn dus nodig. Moeten die weer in een aparte afdeling komen? Misschien wel. Moet de vorming van zo'n afdeling worden voorgeschreven? In beginsel is dat aan de regiokorpsen zelf. Een aantal korpsen heeft dat besluit intussen genomen.
Maar er zit een keerzijde aan. Waarom alleen zedenzaken? Omdat dat onderwerp nu veel aandacht krijgt? Wat doen we met wapens? Ook weer een aparte afdeling? Internet? Fraude? Verdovende middelen? Computercriminaliteit? Milieu? Het blijft steeds zoeken naar de beste organisatievorm. Het gaat er in elk geval om dat de specialisten in voldoende mate in het korps aanwezig zijn en ook worden ingeschakeld als dat nodig is. Kinderporno een probleem? Ja, een groot probleem en als je ooit gezien hebt wat er met kinderen wordt uitgehaald, zul je de motivatie om daar tegen ten strijde te trekken nooit meer verliezen. Maar een apart landelijk team? Dat lijkt een oplossing op papier.
Het is belangrijker dat alle politiemensen hierop gespitst zijn, dat de zedenrechercheurs voldoende kennis in huis hebben om te achterhalen of er netwerken in het spel zijn. Dat gekeken wordt welke rol INternet speelt; wie daar achter zitten; hoe je voorkomt dat die sites worden doorgegeven. En: dat politiekorpsen met elkaar samenwerken. En: dat de korpsen hun gegevens aan de Centrale Recherche Informatie (CRI) doorgeven en omgekeerd.
Als de politie voldoende doordrongen is van het belang van een bepaald onderwerp, vindt men zelf wel de beste organisatievorm om dit probleem te lijf te gaan. Het gebrek aan onderlinge samenwerking of aan alertheid moet niet worden opgelost door er een landelijk team aan te wijden. Daarmee introduceer je het gevaar dat anderen denken dat het hun verantwoordelijkheid niet meer is.