De hofdame neemt het heft in handen
Veel schreef Shakespeare de hofdame van Lady Macbeth in zijn Schotse koningsdrama niet voor. Actrice Annemarie de Bruijn vindt dat niet eerlijk.
Theatermaakster en toneelspeelster Annemarie de Bruijn zegt het even vermanend als geruststellend: om haar laagdrempelige monoloog ’Lady M. - een solo van een bijrol’ te kunnen volgen, hoef je Shakespeare’s ’Macbeth’ niet te kennen. En degeen die ’het Schotse stuk’ wel kent, wachten knipoogjes.
Door haar monoloog verweven, als terzijdes, vertelt De Bruijn het verhaal van de bloeddorstige en waanzieke koning van Schotland met zijn al te machtsgretige Lady op eigen fladderige wijze. Het is Annemarie de Bruijn slechts zijdelings om het ’Macbeth’-verhaal te doen. Zij wil eerherstel voor de hofdame van Lady Macbeth, die zo jammerlijk weinig te zeggen kreeg van Shakespeare, en die desondanks van begin tot eind met haar neus boven op de feiten zit, zo niet een kroongetuige is.
Samen met dramaturge Annechien Koerselman schreef zij behalve een monoloog en passant ook een thriller, waarvan dus niet alles mag worden verklapt.
Onder dak bij het Haagse produktiehuis Albatheater wilde Annemarie de Bruijn wel eens zien of ze zelf een solo zou kunnen spelen, waarmee ze ’met wat spullen in de achterbak van de auto’ door het land zou kunnen toeren.
Wat attributen betreft is haar dat al gelukt: ze speelt simpelweg ’in een zwarte doos’ (decorbouwers hoeven niets te installeren). Op tournee en op het toneel heeft ze een kistje bij zich waarin: een kamerscherm, een potje met bloed, een dolk, een bedconstructie, een laken, een keukengarde en het oeuvre van Shakespeare. Zelf draagt ze achtereenvolgens een wit kostuum, dan een rood ’promotiejurkje’ om in volledig bloedrode uitdossing te eindigen.
Maar waarom eigenlijk, die onbeduidende hofdame plotseling zo uitvergroot? Krijgt die opeens praatjes voor tien uit afgunst of verongelijktheid?
Annemarie de Bruijn: „Niet uit afgunst, wel uit verongelijktheid. Ze wil alsnog erkenning, ze wil gezien worden. En nee; het is er haar niet om te doen ’Lady Macbeth’ bij Toneelgroep Amsterdam te gaan spelen. Waarom krijgt de poortwachter, die in ’Macbeth’ toch net zo onbelangrijk als de hofdame is, wel een lange tekst (die overigens onzinnig is en niets toevoegt) en de hofdame niet? Nee, dat is geen afgunst, dat is een kwestie van: als hij ruim baan krijgt, dan de hofdame ook!”
In de monoloog krijgt ook Shakespeare zelf het te verduren, en schimpt de hofdame volop op de poortwachtersbijrol: „Staan er in de vroege ochtend mensen aan de deur te kloppen om de koning te wekken. Zoals afgesproken. Maar in plaats dat de portier gewoon die deur open doet, heeft hij een monoloog, een moment van glorie, totaal onbelangrijk. Dat hij een feestje heeft gehad waar wat drank werd geschonken en dat hij er achter is gekomen dat je van drank een rode neus en slaap krijgt, maar vooral moet pissen. Dat je er ’zin’ van krijgt maar het de daad verhindert. Dat je je van drank een hele man voelt tot het moment suprême en dan in slaap duvelt. Dat je denkt dat ie omhoog staat tot je omlaag kijkt. Shakespeare laat ’m hierover gewoon zijn gang gaan! Drie pagina’s lang!”
Zo niet in De Bruijn’s monoloog, waaruit blijkt dat de hofdame als sloofje tussen de kippen- en varkensstront bij de Macbeths begon, het bed opmaakt waarin koning Duncan vermoord zal worden, van kasteelhulpje tot (medeplichtige) hofdame opklimt, in een levensbedreigende verhouding met Lady Macbeth belandt, en abrupt aan haar einde komt, waarover ten minste drie mysterieuze versies circuleren. Maar vermoord wordt ze, wis en waarachtig.
Voor het zo ver is, krijgt de hofdame nog volop ruimte om haar verongelijktheid te uiten: „Ik ben geschrapt. De grote schrijver heeft mij aan het gevolg toegevoegd, terwijl mijn rol van grotere waarde is geweest. Maar vanavond sta ik hier alleen, voor u. Niemand die mij eruit kan knippen, niemand die per ongeluk over mij heen zal lezen.”
Het is inderdaad karig; die schamele woorden die Shakespeare de hofdame in de mond legt. ’Alsof ik een postbode ben!’
In een onderonsje met de huisarts fungeert ze vooral om de toeschouwers te duiden hoe kierewiet de slaapwandelende, handen wringende en berouw mummelende Lady Macbeth al geworden is. Hofdame en arts zien Lady Macbeth nocturn ronddolen, Lady Macbeth zelf is dusdanig het noorden kwijt dat zij de hofdame en de arts over het hoofd ziet.
’Arts: Gij ziet, haar ogen zijn open.
Hofdame: Maar het gezicht is gesloten.
Arts: Wat doet zij nu? Zie, hoe zij haar handen wrijft.
Hofdame: Dat is een gewone beweging van haar, dat zij doet of zij haar handen wast. Ik heb haar dat wel een kwartier achtereen zien doen.
Arts: Hoort gij dat, ze prevelt gruwelen. Dat hart is zwaar belast.
Hofdame: Ik zou zulk een hart niet in mijn boezem willen dragen, voor al de waardigheid van haar gehele persoon niet.
Arts: Haar is de priester meer dan de arts van node. Let op haar. Haal alles weg waarmee zij zich kan deren, bewaak haar steeds.
Hofdame: Goede nacht dokter.’
Tot zo ver Shakespeare’s bemoeienis met zijn ’Macbeth’-hofdame.
Aan het slot van Annemarie de Bruijns monoloog maakt háár hofdame daarentegen een listig (en paradoxaal) onderscheid tussen een hoofdrol en een bijrol, en ziet zichzelf daarbij allerminst over het hoofd.
„Ik ben een bijrol. Ik kan alleen de waarheid vertellen. Liegen, dat is het talent van hoofdrollen. Zij hebben tekst én subteksten gekregen, een ontwikkeling met als dramatisch hoogtepunt hun dood. Bijrollen kunnen dat niet. Natuurlijk: ook een bijrol is een mens. Ook ik ben sterfelijk. Alleen sterf ik terloops.”
Wat als een gerenommeerd theatergezelschap Annemarie de Bruijn ooit vraagt Lady Macbeth in een ’Macbeth’-enscenering te spelen? De Bruijn even onmiddellijk als stellig: „Dan zal ik vragen of ik haar hofdame mag spelen. En die zal ik dan langer en grootser uitspelen dan de poortwachtersscène!”