De filosofie van een weerloos citaat
Politici en reclamemakers putten graag uit gedichten. Heel populair: 'alles van waarde is weerloos'. Lucebert-kenner Peter Hofman zoekt de wijsgerige bronnen van het gedicht op.
'Alles van waarde is weerloos': weinig dichtregels worden zo vaak geciteerd als deze van Lucebert. Met grote neonletters prijken ze op het gebouw van een Rotterdamse verzekeringsmaatschappij. Een wat ironische situatie want in dat gebouw draait alles juist om zekerheid en weerbaarheid.
Een recent voorbeeld van misbruik van het citaat is de titel van het onlangs verschenen CDA-rapport: 'Alles van waarde is weerbaar'. Maar hoe dan ook, kennelijk worden velen door Luceberts woorden aangesproken.
Minder bekend is het gedicht waaruit dit citaat afkomstig is. En toch is die context bepalend voor een goed begrip van de beroemde zin:
de zeer oude zingt:
er is niet meer bij weinig
noch is er minder
nog is onzeker wat er was
wat wordt wordt willoos
eerst als het is is het ernst
het herinnert zich heilloos
en blijft ijlings
alles van waarde is weerloos
wordt van aanraakbaarheid
rijk
en aan alles gelijk
als het hart van de tijd
als het hart van de tijd
We hebben hier te maken met een nogal filosofisch gedicht, dat je rustig tot je moet nemen, kauwend en herkauwend. Eigenlijk moet je het hardop laten klinken.
De filosoof Cornelis Verhoeven heeft er in 1989 op gewezen dat, gezien de inhoud van regel 1-7, die 'zeer oude' uit de titel de wijsgeer Parmenides moet zijn, die nog vóór de 'oude' Socrates, Plato en Aristoteles leefde.
Parmenides zei dat het zijnde er óf helemaal wel óf helemaal niet is, je kunt het niet verdelen of ontrafelen, 'omdat het in alles gelijk is. Het is niet aan de ene kant meer, noch is het aan de andere kant minder.' Je zou in Shakespeare's 'to be or not to be' een latere echo hiervan kunnen beluisteren. Zoals de (zeer) ouden zongen, piepen in iedere tijd weer de jongen.
Lucebert heeft Parmenides' gedachte op zijn eigen wijze verwoord en aangevuld. Hij citeert de woorden 'alles' en 'gelijk' en geeft het 'zijnde' weer in de stadia van verleden, heden en toekomst met de woorden 'was', 'is' en 'wordt'.
Mijn parafrase van regel 1-7: het gaat bij het zijn niet in de eerste plaats om de hoeveelheid; beslissend is of 'het' er is. Je weet nooit precies wat er was (regel 3): de werkelijke oorsprong der dingen is onzeker, onttrekt zich aan onze waarneming. En alles wat zich in een proces van ontwikkeling bevindt 'wordt willoos' (regel 4) en is dus niet in de hand te houden door wiens of welke wil dan ook.
Dan volgt de kern (regel 5): pas als het gaat om dat wat er is, hier en nu, wordt het ernst. De kwaliteit van het zijn wordt dus bepaald in het absolute nu: hoe bewust ben je in het hier en nu aanwezig.
Het heilloze van de herinnering (regel 6) bevestigt het gezegde in regel 3: 'nog is onzeker wat er was'. Met andere woorden: de herinnering aan het verleden kan de oorsprong van het zijnde niet achterhalen.
En het zijnde blijft eveneens ijlings (regel 7) als je het in de toekomst zoekt, zoals gezegd in regel 4: 'wat wordt wordt willoos'.
Daarna, als een reflectie op het voorgaande, volgt de rest van het gedicht.
Eerst regel 9-11: alles wat werkelijk waardevol is - als het er in het leven écht op aankomt - is kwetsbaar. Je kunt het niet 'pakken', niet vasthouden; je kunt het wel áanraken of er door aangeraakt wórden. Die aanraakbaarheid maakt het leven rijk en daarmee gelijk aan al het werkelijk levende.
De slotregel, die niet voor niets herhaald wordt, benadrukt nog eens, als een refrein, het belang van het aandachtig leven in het hier en nu: 'het hart van de tijd' is het heden waarin alles van waarde aanraakbaar is, dichterbij dan we denken.