Interview
'De Europeanen maakten van de slavernij een industrie'
Welkom in het Letter&Geest slavernijmuseum. Amsterdam wil een nationaal museum slavernijverleden. Letter&Geest, de weekendbijlage van Trouw, vraagt specialisten: welk verhaal zou u daar vertellen en welke objecten móeten we zien? Parijs krijgt een museum over de Franse rol in de slavenhandel.
Een kopie van een slavenboot op de Seine. Zo zou het museum er uit kunnen zien dat Louis-Georges Tin voor ogen staat. “Het is een eerste idee hoor”, vertelt de voorzitter van de Cran, een organisatie van zwarte Fransen tegen racisme, in een café aan de Place de la Bastille. “Parijs is vreselijk duur. Er is nauwelijks geschikte ruimte beschikbaar en een museum bouwen loopt nog meer in de papieren. Dus waarom dan geen boot?”
Tin, in 1974 geboren op Martinique - een Frans eiland in de Cariben - is met zijn Cran de motor achter het project. Na twee jaar lobbyen stemde de gemeenteraad van Parijs er vorige maand mee in. Met steun van oud-president François Hollande was al een ‘stichting voor de herinnering aan de slavernij’ opgericht met een bescheiden budget.
De locatie en financiering zijn dus nog onduidelijk, maar Tin is nu al een tevreden man. “Het museum komt er, dat is een belangrijke stap in het proces van genoegdoening waar wij voor pleiten. Het wordt tijd. Frankrijk heeft wel twaalf musea over de klomp, een zoutmuseum, een vlinder- en een kantmuseum.”
Regionale musea in Nantes en Bordeaux hebben al jaren een afdeling over hun eigen slavenhandel. Wat gaat u eraan toevoegen?
“Wij zullen natuurlijk objecten tonen die daar ook te zien zijn: documenten, schilderijen, slavenkettingen. Maar wij keren ons ook tegen het revisionisme dat het belang van de slavernij relativeert. Dat gebeurt in de eerste plaats door te doen alsof de slavernij in Frankrijk in 1848 werd afgeschaft. Wat mensen niet weten is dat de koloniale autoriteiten aan het einde van de negentiende eeuw weigerden hun huisslaven op te geven, en vooral dat ze hun toevlucht namen tot dwangarbeid. André Gide beschreef die praktijk in de jaren twintig in zijn boek ‘Voyage au Congo’. De aanleg van een spoorlijn in Frans Congo heeft vele duizenden mensen het leven gekost.
“Juridisch is dwangarbeid iets anders, maar het kwam in de praktijk op hetzelfde neer. In 1946 kwam er een verbod op dwangarbeid op initiatief van Félix Houphouët-Boigny, die later president werd van Ivoorkust en op dat moment parlementslid was in Parijs. De tweede pijler van het revisionisme is de enorme onderschatting van het aantal gedeporteerde Afrikanen in de trans-Atlantische slavenhandel.”
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Historici zijn het er redelijk over eens, ze schatten het aantal gedeporteerden op elf à twaalf miljoen. Dat klopt niet?
“Als je alle slachtoffers meetelt, waren het er vijf tot tien keer meer. De meeste historici van de slavernij baseren zich op de boekhouding van de handelaren, ze tellen de verscheepte slaven op. Ze houden geen rekening met de doden die vielen bij het gevangen nemen van slaven in Afrika en de nazaten van de slaven op het moment van de afschaffing. Op Martinique bijvoorbeeld bleek in 1848 dat 80 tot 90 procent van de slaven op het eiland was geboren. Die zijn dus nooit meegeteld.”
Heeft uw museum straks ook aandacht voor de Afrikaanse slavenhandel en de Arabisch-islamitische slavenhandel?
“Dat is niet ons onderwerp.”
Als u dat negeert, kunnen bezoekers toch denken dat slavenhandel een louter Europese misdaad was?
“Dat is waar. Maar als we er de Arabisch-islamitische slavenhandel bij halen, waarom dan niet ook de Azteekse of de Romeinse?
“Voor de goede orde: de slavernij was geen witte misdaad. Wij zullen de Arabische en de Afrikaanse slavenhandel noemen in de introductie van de expositie. Ook het feit dat de eerste waarschijnlijk de meest omvangrijke vorm was van slavernij. Ik heb daar geen moeite mee. Maar een museum over de Arabisch-islamitische slavenhandel hoort in Afrika thuis, in Oost-Afrika vooral. Wij gaan het hebben over het Franse aandeel in de westerse slavenhandel en wat hier kenmerkend voor was. De Europeanen maakten van de slavernij een industrie. Zij ontwikkelden het idee dat zwarten een inferieur ras zijn dat tot je beschikking staat.”
De Frans-Senegalese antropoloog Tidiane N’Diaye betoogt dat Arabieren racisten waren, en zwarten minderwaardig vonden. Dat is toch precies hetzelfde idee?
“De Europeanen gingen veel verder met racialisering. De Arabieren hadden elk ander volk tot slaaf kunnen maken, de Europeanen namen alleen zwarten.”
Dat is niet zo, de Nederlanders bijvoorbeeld hadden óók veel Aziatische slaven.
“De Fransen, Portugezen en Spanjaarden hielden het bij zwarten. Maar als Nederlanders ook Aziatische slaven hielden dan zullen zij dit hebben verdedigd met dezelfde religieuze of pseudo-wetenschappelijke theorieën die de inferioriteit van die volken moesten bewijzen. Waar het om gaat is dat het huidige anti-zwarte racisme een bijproduct is van de slavernij. De Europeanen zijn niet altijd racistisch geweest.”
Hoe zijn ze dat volgens u dan geworden?
“Het beeld van de zwarte mens was erg positief aan het einde van de 15de eeuw, dus vóór de slavenhandel. De Afrikaan gold als sterk, wijs en rijk. Maar Europa is er op dat moment beroerd aan toe en moet, op zoek naar rijkdom, die gaan halen. Marco Polo trok naar het oosten, anderen naar het westen of het zuiden. Toen ze ver van huis gebieden en mensen gingen exploiteren, veranderde hun kijk op zwarten.
“Othello van Shakespeare (uit 1604) is illustratief: in het begin van dit stuk heeft de Afrikaanse prins Othello veel kwaliteiten, in het tweede bedrijf is hij opeens gewelddadig, duivels, beestachtig, hij is ‘zwart van ziel, zoals zijn huid’. Je ziet het beeld kantelen: van goed naar gemeen en slecht. Othello beschrijft niet een psychologische omslag van een personage, het weerspiegelt een historische wending die nog steeds het denken over zwarten bepaalt. Zij worden gezien als wilden die je onder controle moet houden.”
Nu spreekt men over ‘institutioneel racisme’, bij de politie bijvoorbeeld.
“Dat betekent niet dat alle agenten racistisch zijn, ook al stemt de helft van de Franse agenten op het Front National. Het wil zeggen dat het racisme in het systeem zit, in de instellingen. Zo doen agenten structureel aan racial profiling; racistische incidenten worden onder het tapijt geveegd.”
Je kunt ook zeggen: die agenten maken een inschatting van de pakkans.
“Maar op grond van een racistische overweging. We weten uit onderzoek dat er meer wordt gedeald en gebruikt in het westelijke, welvarender deel van Parijs dan in het armere oosten. Toch komt de politie nauwelijks in de betere buurten. Waarom? Omdat ze dan op jongens stuiten met rijke ouders die zich advocaten kunnen veroorloven. Dat levert ze geen punten op, want de politie werkt met prestatiebeloningen. Dan kun je beter in het oosten achter jongens van Noord-Afrikaanse origine en zwarten aan gaan. De politie richt zich op de arme banlieue, men pakt bewust de armen en die hebben vaak een kleur. Ondertussen hebben witteboordencriminelen veel minder prioriteit, net als de boeven van fiscale vlucht, die een belangrijke oorzaak is van armoede.”
Iedereen heeft vooroordelen. Waarom doen we dan toch alsof racisme iets is wat blanken hun gekleurde medemensen aandoen?
“Je hebt ook anti-blank racisme. Als zwarten in de meerderheid zijn, kunnen ze blanken uitsluiten en discrimineren. Toch is dat geen anti-blanke discriminatie, want discriminatie veronderstelt een machtsverhouding. Je vindt geen bedrijf waar zwarten de dienst uitmaken en zeggen: ik neem geen blanken aan. Zwarten zijn niet in de positie om dat te doen.”
Tussen zwarte en Noord-Afrikaanse Fransen botert het niet, ook al zijn ze beiden moslim. Op gemengde relaties rust een groot taboe. Vraagt de Cran daar ook aandacht voor?
“Dat hebben we nog niet echt gedaan. Na incidenten rond de zwarte antisemitische komiek Dieudonné en de Tribu Ka (opgeheven club van zwarte militant-antisemitische moslims, KJ) hebben we bijeenkomsten georganiseerd over ‘inter-communautair’ racisme. De wrijving tussen zwarte en Noord-Afrikaanse Fransen vindt trouwens ook haar oorsprong in de slavernij.”
Is het waar dat Antillianen vaak vijandig staan ten opzichte van Afrikanen die zij ervan verdenken dat zij hen hebben verkocht?
“Antillianen zeggen dat een baby ‘zijn huid heeft gered’ als ie niet te donker is. Ze plaatsen zichzelf in een hiërarchie tussen blanken en Afrikanen in; een gevolg van het koloniale discours. De machthebbers hebben het wantrouwen aangewakkerd door altijd te doen alsof ze niets te maken hadden met slavenhandel. Wie daarover vragen had, moest in Afrika zijn.”
Waarom bent u activist geworden? Wat zijn uw eigen ervaringen met racisme?
“Aanvankelijk richtte ik mij op homofobie, dat leek me urgenter. Toen ik net in Frankrijk woonde hoorde ik tijdens demonstraties: ‘Flikkers op de brandstapel!’ Maar ik dacht: racisme wordt hier al goed bestreden.
“Mijn eerste ervaring met racisme had ik in de kerk van het dorp waar ik ben geboren en getogen, op het eiland Martinique. Op mijn zesde wilde ik vooraan gaan zitten, toen een zwarte vrouw op mij afkwam om te vertellen dat dit niet kon. Die plaatsen in de kerk waren gereserveerd voor blanken die nazaten van ‘Béké’ bleken - creolen met een blanke huid, nazaten van de eerste Europeanen.
“Toen heeft dat nog niet iets in mij losgemaakt. Dat kwam later.”
Literatuurwetenschapper Louis-Georges Tin (Martinique, 1974) doceert aan de universiteit van Orléans. Hij is het Franse gezicht van Cran, een koepel van verenigingen van zwarte Fransen.
Dit artikel is onderdeel van het speciale themanummer van Letter&Geest over het slavernijmuseum. Meer lezen? Kijk op trouw.nl/slavernij.