DE ERFGENAMEN
Dit was de laatste aflevering van de serie 'Erfgenamen'.
Maarten Asscher weet waar hij over spreekt. Sinds 1992 is hij directeur bij J. M. Meulenhoff, als opvolger van Laurens van Krevelen, die een plaats in de top van de Meulenhoff-holding heeft gekregen. “Van Krevelen is mijn directe leermeester. Hij is een unieke persoonlijkheid. Gericht op kwaliteit. Hij volgt vooral de Franse, Spaanse en Portugese literatuur, maar hij leest ook de allernieuwste Amerikaanse romans. Vargas Llosa vroeg hem een keer naar de relatie tussen België en Nederland. Dan doet hij in vijftien minuten de hele geschiedenis uit de doeken. Ongelooflijk hoe hij dat allemaal paraat heeft.”
Toen Maarten Asscher nog op het gymnasium zat, wist hij al dat hij 'iets met boeken' wilde. Zijn ouders stuurden hem echter naar Leiden, voor een gedegen juridische opleiding. (Zijn vader is mr. B. J. Asscher, de vermaarde president van de Amsterdamse rechtbank, nu in ruste.) Spijt van die keuze heeft Asscher niet. “Een rechtenstudie geeft een prima basis. Je leert er denken, analyseren, procedures doorzien. Intellectueel stelt het echter niet zo veel voor. De opleiding biedt een raamwerk, maar de substantie ontbreekt. Die mag je zelf invullen. Het is een studie waar je alle kanten mee op kunt. De een gaat de politiek in, de ander wordt uitgever.”
Direct na zijn studie klopte hij aan bij Athenaeum, Polak & Van Gennep, de uitgeverij van Johan Polak. ('Een mens heeft vele vaders, Johan is er een van.') Helaas was er geen vacature. Johan Polak noemde vier uitgevers: Theo Sontrop van De Arbeiderspers, Ary Langbroek van Querido, Laurens van Krevelen van Meulenhoff en Johannes Witteman van De Bezige Bij. Aan alle vier stuurde Asscher een enthousiaste brief. Sontrop reageerde als eerste. Een half jaar corrigeerde hij er drukproeven ('een goede introductie') voor hij naar Meulenhoff kon overstappen, als assistent van Laurens van Krevelen. Daar leerde hij het vak echt grondig kennen. Hij werkte op de redactie, op de verkoopafdeling en in het algemeen management. “Op een uitgeverij kun je heel bevlogen over literatuur spreken, maar er komt ook veel organisatorische rompslomp bij kijken, van de vertaalrechten tot en met de rekeningen van de drukker.”
Als directeur van de grootste literaire uitgeverij in Nederland, houdt Asscher er bijna softe opinies op na. Bestsellers, hogere winsten, omzet, jaarcijfers, de hijgerige woorden van de moderne manager komen bij hem niet over de lippen. Bijna ouderwets praat hij over de noodzaak dat auteurs zich bij een uitgever thuis voelen. Dat een uitgeverij dus niet te groot mag zijn. Ook dat een fonds organisch moet groeien.
“Je moet jezelf toestaan eigenwijs te zijn en dat vooral ook te blijven. Als je vertrouwen hebt in een auteur, moet je niet snel opgeven, ook als hij of zij niet direct succes heeft. Van de Spaanse auteur Javier Marías, een romanschrijver van Europees formaat, hebben we drie boeken uitgebracht, een vierde is in vertaling. Hij heeft mooie recensies gekregen, maar de lezer heeft hem nog niet ontdekt. Toch weet ik dat hij eens zal doorbreken. Uitgeven is een zaak van lange adem, en een flinke dosis lef.”
Lef. Die eigenschap had Johannes Marius Meulenhoff, de oprichter van het concern, in ruime mate. Op 15 september 1895 opende hij een eigen importbedrijf in een pakhuis aan de Warmoesstraat 100 in Amsterdam. Meulenhoff zou eeuwig importeur zijn gebleven als een andere uitgever de toneelstukken van Henrik Ibsen in vertaling had uitgebracht. Omdat niemand dat wilde, en hij een groot liefhebber van Ibsen was, gaf hij zelf de toneelstukken uit. Daarna volgden vertalingen van Flaubert, Zola, Shaw, Oscar Wilde, Dickens en Dostojevski en werk van Nederlandstalige auteurs als Arthur van Schendel, Jan Greshoff en Maurice Gilliams. Een rij namen om trots op te zijn. Maarten Asscher: “Heel Meulenhoff is terug te voeren op het lef van een 25-jarige apothekerszoon uit Zwolle.”
Het eeuwfeest wordt dit jaar op geëigende wijze gevierd: met de uitgave van een reeks bijzondere boeken. Nieuwe romans van Kenzaburo Oë, Amos Oz en Marilyn French, een actie rond de winnaars van de Nobelprijs voor literatuur, voor zover in het fonds aanwezig: Márquez, Cela, Kawabata en Sartre. Een prestigeproject wordt de vertaling van het 'Verzameld werk' van de grote Poolse schrijver Bruno Schulz. In september verschijnt ook een kleine monografie over de oprichter, geschreven door Vera Funke. “Een terecht eerbetoon voor de man die zijn nek uitstak.”
De lijnen zoals door J. M. Meulenhoff uitgezet, bepalen nog steeds de koers van de uitgeverij, op de importafdeling na. Die werd afgestoten. Het fonds rust op drie poten: Nederlandse literatuur, vertaalde literatuur en thrillers & science-fiction. Elke poot geeft jaarlijks ongeveer vijfendertig boeken uit. De science-fiction-poot bestaat al sinds 1968. “Alle literaire uitgevers hebben er een meer populair fonds bij. Boeken die goed verkopen en veel worden gelezen. Dat stelt je in staat om een minder goed lopend jaar te overbruggen. Buitenlandse vertalingen kun je redelijk sturen, maar Nederlandse fictie niet. Er verschijnt niet elk jaar een nieuwe Adriaan van Dis of een Durlacher. Toch moet je ook in conjunctureel gevoeliger jaren bestand zijn tegen schommelingen. Met de opbrengst van een thriller als 'Het jurylid' kun je de vertaling van Bruno Schulz bekostigen, of een poëziedebuut. Je verdient je eigen laboratoriumgeld en je hoeft niet bij de holding aan te kloppen. Alleen zo behoud je je zelfstandigheid.”
In zijn spaarzame vrije tijd schrijft Asscher gedichten en verhalen, die opvallen door hun precisie en hun literaire verbeeldingskracht. Tussen uitgeven en schrijven zit bij hem geen grote tegenstelling. “Je kunt overal nadenken, bij de tramhalte en onder de douche.” Zijn ambitie als schrijver reikt niet ver. Ooit hoopt hij een roman te schrijven. “Geen grote. Ik wil twee of drie plannen verwezenlijken.”
Wat hem dwars zit, als uitgever, is dat het Nederlands taalgebied zo klein is. “Dat is echt een kolossale frustratie. Twintig miljoen, dat lijkt heel veel, maar het aantal mensen dat boeken leest, is vele malen kleiner. Door die stortvloed aan literaire prijzen krijgt de roman ook te veel aandacht. Een vorm van superconcentratie, die nadelig werkt voor poëzie. Van een dichtbundel worden nog maar 500 à 600 exemplaren gemaakt. Als de bibliotheken ook nog selectief gaan inkopen, wordt het aanbod wel erg schraal.”
Waarin schuilt het engagement van Meulenhoff? “Je moet je openstellen voor de onderwerpen die jouw schrijvers ter harte gaan. Dat 'afgeleide' engagement hoeft niet politiek van aard te zijn, in de strikte zin van het woord, maar kan ook historisch, sociaal, cultureel of zelfs kunstzinnig van aard zijn. Een uitgever die zegt dat hij alleen maar boeken uitgeeft die hij mooi vindt, verkoopt onzin. Ik pleit juist voor 'verschilligheid', als tegendeel van 'onverschilligheid', en ook in de zin van 'verscheidenheid'. 'De memoires' van Andrej Sacharov waren stilistisch beslist geen meesterwerk, maar toch hebben we het boek uitgegeven, als het ongelooflijk testament van een van de grootste persoonlijkheden van de twintigste eeuw.”