De droom van achttien mannen
In 1961 besloten achttien theologen -negen hervormde en negen gereformeerde- dat hun kerken nodig moesten samengaan. Ruim 42 jaar later is het bijna zover: in december valt de beslissing over de fusie. De komende weken besteedt Trouw ruim aandacht aan de Achttien. De zeven nog levenden komen aan het woord, van de overigen verschijnen vanaf volgende week korte portretten. Maar eerst: hoe het begon.
Toen deze foto werd gemaakt, had er al een wisseling plaatsgevonden binnen de Achttien. Tot de oorspronkelijke groep anno 1961 hoorden ook P.L. Schoonheim en L.A.C. van Ginkel. Schoonheim trok zich terug, Van Ginkel emigreerde naar Australië. Zunneberg en Strijd namen hun plaats in.
'De gescheidenheid van hervormde en gereformeerde kerken kan niet langer geduld worden.' Die oproep, gedaan op 24 april 1961, werd het startsein voor wat eind dit jaar, op 12 december 2003, z'n beslag moet krijgen: de vereniging van beide kerkgenootschappen én de lutherse kerk.
Op 26 mei 1962 herhaalden de initiatiefnemers - naar hun getal heetten ze inmiddels 'De Achttien' - hun oproep tijdens een congres in de Utrechtse Jaarbeurs. ,,Natuurlijk stond dat daags erna op pagina één', herinnert Jan Kuijk zich. De voormalig Trouw-verslaggever bezocht de bijeenkomst die voorpaginanieuws werd. Althans voor Trouw. Liefst 4500 bezoekers gaven gehoor aan wat de Achttien wilden: ,,Samen op weg! Als wij dat vandaag tegen elkaar zeggen, dan klinkt dat als een appèl.' Tot uit het Koninklijk Huis kwam bijval. Het eerste van de drie pocketboekjes van de Achttien (in de Carillonreeks) was binnen zes weken uitverkocht.
Zat het in de lucht? Het lijkt erop. Tijdens de oorlog wisten hervormd en gereformeerd elkaar goed en vaak te vinden. Daarna waren het vooral hervormden die toenadering zochten. Westerkerkdominee Hennie Visser liet op pinksterzondag 1961 handtekeningen verzamelen voor de Achttien-oproep. Het verhaal gaat dat hij voor het slapen bad om hereniging, en 's morgens dankte dat het nog niet zover was.
De gereformeerde top was afwerend, wantrouwend zelfs, vanwege 'het principiële verschil' (de hervormden deden niet aan de raison d'être van gereformeerden: leertucht) en dat was nog net zo groot 'als voorheen'. Dus: geen kanselruil, en gezamenlijke vieringen alleen bij rampen.
Het gereformeerde kanon J. Waterink fulmineerde tegen die vrijzinnige hervormden, 'loochenaars van de Heiland'. Streven naar kerkenfusie was een 'uitermate ernstig deraillement' en niets minder dan 'onteren van onze Koning' - de hemelse, uiteraard.
Maar onder de oppervlakte was er bij gereformeerden een heuse revolte gaande, door Thijs Booy omschreven als 'Stille Omwenteling'. Booy was omstreden want zelf gemengd gehuwd (door één van de latere Achttien), maar koninklijk goedgekeurd (Beatrix was bruidsmeisje). Gereformeerden, analyseerde hij, hadden een kater van de Vrijmaking - een kerkscheuring, nota bene tijdens de oorlog, die de gevolgen van hun rechtlijnigheid blootlegde. Dat starre hadden ze, aldus Booy, stilletjes ingeruild voor de wens 'elkaar vast te houden'. Bovendien: dankzij het vertrek van duizenden fel-orthodoxe vrijgemaakten kregen de resterende gereformeerden wat meer armslag.
Niet alleen onder protestanten broeide het. De NCRV organiseerde begin 1961 morgenwijdingen samen met de KRO in de 'internationale bidweek voor de eenheid onder christenen'. Een jaar later spraken katholieke en protestantse kopstukken bij de start van het Tweede Vaticaans Concilie over oecumene - in een NCRV-programma.
De Achttien deden volop mee aan deze 'oecumenische orgie', zoals een chroniqueur het noemde. Dat bleek al uit hun logo (zie foto boven), een kerk waarin twee kerkjes staan. Die twee, dat waren de hervormde en gereformeerde kerk - de lutheranen zouden pas in 1985 aansluiten.
Het beeldmerk laat ook een andere, waarschijnlijk plausibeler uitleg toe. De Achttien dachten ruimer dan die twee kerkjes, schreven ze in 'Van kerken tot kerk', ze wilden 'een veel grotere beweging, namelijk eenwording van alle kerken'.
Hun enthousiasme getuigde van een ongekend optimisme. Niet alleen over de haalbaarheid van hun streven, maar ook over het doel van hun oproep: het ging om -typisch hervormd begrip:- apostolaat, om 'een woord voor de wereld', om evangelisatie en herkerstening van de samenleving.
De Achttien -een willekeurig getal: van de 27 genodigden kwamen er achttien opdagen- waren negen hervormde en negen gereformeerde dominees.
Daar zaten broekies onder, zoals de toen nog volstrekt onbekende H.M. Kuitert, naast wandelende instituten, als Sillevis Smitt, en F.J. Pop. En allemaal mannen. De kerk was een domineeskerk, er waren wel vrouwelijke wika's ('werker in kerkelijke arbeid'), maar domina's bestonden nog niet.
De mannen kwamen uit de frontlinie, uit de evangelisatie (met bladen als De Open Deur en Onderweg), uit Kerk en Wereld, uit kringen die de verzuiling van de jaren vijftig met enige argwaan bekeken. Ze hadden, eerder dan de meeste kerkleden, idee van randkerkelijkheid (dat was toen slechts een marge- of zelfs ziekteverschijnsel), van studenten, arbeiders en oecumene.
De oproep van de Achttien vond weerklank, niet alleen op het congres in Utrecht, maar ook tijdens regionale bijeenkomsten twee jaar later. Vooral jongeren waren enthousiast; in 1980 moest de ene protestantse kerk beklonken zijn, zeiden ze in het rapport 'Samen op weg'.
Die kerk, suggereerde H. Berkhof in 1962, kon Evangelische kerk van Nederland gaan heten. 'Hereniging met de gereformeerde kerken' was volgens de hervormde hoogleraar niet alleen een oecumenisch, maar zelfs een 'nationaal belang'. Ondanks die urgentie voorspelde zijn collega A. van Ruler dat het wel tot 2000 kon duren, eer de kerkvereniging een feit zou wezen.
De Achttien hadden gezegd dat de kerkelijk verdeeldheid een aanfluiting was. Karl Barth, dé kerkvader van de 20ste eeuw, zei in Trouw (7 augustus 1965) dat de verdeeldheid hem 'verwonderde'. Hij was er 'absoluut zeker' van dat Calvijn zich 'daar óók niet over verheugen zou'. ,,Laten ze daarom zorgen weer bij elkaar te komen.'
Toch bleek fusie zelfs in 2000 niet haalbaar. Samen-op-weg strandde. Volgens de Achttien kwam de nagestreefde eenheid niet voort uit 'een zich thuisvoelen bij elkaar' -en dat leefden de denominaties ten volle uit. Ze beleefden de hoogtij van de verzuiling, bezochten massaal toogdagen -vieringen van het eigen gelijk- en bouwden kerken op de groei.
Het oecumenisch elan, met Sjaloom-congressen in Odijk en Agapè-vieringen in Den Haag anno 1963, bleek een strovuur. Oecumene, analyseerde Albert van den Heuvel, ooit het wondermiddel voor vernieuwing van de kerk, werd algauw een liefhebberij voor linkse dominees die meestal met argwaan werden bekeken. Polarisatie kreeg de kerk in haar greep, protestants en rooms-katholiek.
Terugkijkend noteerden Ben van Kaam en Anne van der Meiden in 1974 dat de beweging van de Achttien 'vrij snel' was 'doodgelopen'. Het kwam door 'diepliggende leergeschillen', 'het rulle zand van de gezapige eigen kerk-gebondenheid', of door 'ruzies in eigen huis die de partners wederzijds afschrok'. ,,Doorhalen wat niet verlangd wordt.'
Deze doodverklaring van het herenigingsstreven bleek niet terecht. Het vuur van de Achttien was niet gedoofd, maar smeulde als een veenbrand door. Dat kwam niet in de laatste plaats doordat veel plaatselijke kerken, goedgekeurd of niet, elkaar allang hadden gevonden.
Het offensieve elan van de Achttien ('de wereld redden') had ironisch genoeg pas echt effect, toen het door teruglopende kerkelijkheid (en inkomsten!) een defensief karakter kreeg: redden wat er te redden valt. Kerken konden het hoofd alléén niet meer boven water houden. De economie redde de oecumene.