DE DOOD ZAL KOMEN EN JOUW OGEN HEBBEN
Met dank aan Martine Vosmaer, vertaalster van Cesare Pavese. Bij De Bezige Bij zijn bijna alle romans in vertaling verschenen. In februari 1995 komt een gecorrigeerde versie uit van 'Leven als ambacht', inclusief de notities uit het geheime dagboekje. In mei volgt de vertaling van 'De kameraad'.
Naast het hotel is een chocolaterie, met als specialiteit de Sorrisi di Torino, een chique naam voor wat bij de eerste hap een ordinaire rumboon blijkt. In de kiosk verderop liggen verse exemplaren van La Stampa, de plaatselijke krant van nationale importantie, naast 'L'isola del giorno primo', de nieuwe roman van Umbert Eco, en het boek van de Paus, dat een dag eerder - het is donderdag 20 oktober - van de pers is gerold. Een bestseller, zelfs in het goddeloze Turijn. De romans en dichtbundels van Pavese zijn niet in het stalletje verkrijgbaar, wel in de nabijgelegen universiteitsboekwinkel in de Via Roma.
Albergo Roma oogt vergane glorie. In 1950 moet het een voornaam hotel zijn geweest, maar de tijdgeest heeft er flink aan geknaagd. Cesare Pavese logeerde er vaker, hoewel het appartement van zijn zuster Maria, bij wie hij inwoonde, niet ver van het station gelegen was. Op zaterdag 26 augustus 1950 vroeg Pavese zijn zuster om een valies in te pakken. Per tram reisde hij naar Piazza Carlo Felice. In Albergo Roma bestelde hij een kamer met telefoon. Die middag belde hij met vier vriendinnen, drie hadden een geldig excuus, de vierde weigerde botweg die avond met hem te dineren. Ze vond hem vervelend en immoreel.
De boogvormige arcade lijkt wel haast een Turijnse uitvinding. Bijna alle grote winkelstraten in het centrum hebben zo'n overdekte galerij, het perfecte domein voor voetgangers, omdat ze beschutting biedt bij elke weersgesteldheid. Zomers tegen de hitte, in de winter tegen de koude Alpenwinden, in elk seizoen tegen de regen. Het regent vaak in Turijn. Twee weken later zelfs zo hevig, dat de lager gelegen straten blank komen te staan, en de hele Po-vlakte onderstroomt, ook Santo Stefano Belbo, het dorp in de Langhe, de streek ten zuidoosten van Turijn, waar Cesare Pavese op 9 september 1908 werd geboren.
Dat Pavese ooit zelfmoord zou plegen, kwam niet onverwacht. In zijn brieven had hij er vaak op gespeculeerd. In 1926, hij was toen achttien jaar oud, had hij al eens een poging gedaan, in navolging van een schoolvriend. Maar op het laatste moment schoot hij de kogels in de bast van een boom, in plaats van door zijn hoofd. Een afgang, vond hij zelf. Vierentwintig jaar later ging hij wel tot het uiterste. In zijn dagboek, in Nederland gepubliceerd onder de titel 'Leven als ambacht', schreef Pavese drie maanden ervoor: 'Het gebaar - het gebaar - moet geen wraakoefening zijn. Het moet een kalm, vermoeid verzaken zijn, een afsluiten van de rekeningen, een daad die privé is en ritmisch. Het laatste woord'.
Die avond hebben we een afspraak met Christina Mundici en Alberto Papuzzi, beiden hebben vroeger bij Einaudi gewerkt, de uitgeverij van Pavese. Tot halverwege de jaren tachtig leidde Einaudi een succesvol bestaan, als bruggehoofd van de linkse beweging. Maar toen de belangstelling voor het socialisme taande, zelfs in het communistische Italië, werd eenderde van het personeel op straat gezet, of vertrok uit eigener beweging. Christina Mundici richt nu tentoonstellingen in met moderne kunst en Papuzzi werkt als verslaggever op de kunstredactie van La Stampa.
Giulio Einaudi, de oprichter van Einaudi en ver in de tachtig, is nog altijd als adviseur aan de uitgeverij verbonden, al hebben grotere concerns als Mondadori en Electra intussen de macht overgenomen. Giulio Einaudi is een vroegere schoolvriend van Pavese, ze zaten samen op het lyceum Massimo d'Azeglio in Turijn. Direct vanaf het begin in 1932 was Pavese aan de uitgeverij verbonden, eerst als vertaler en lezer, later als redacteur. Bij Einaudi verschenen al zijn romans, dichtbundels, het dagboek en brieven. Het is een mooie uitgeverij, met oog voor kwaliteit, zowel literair als politiek, enigszins vergelijkbaar met de boeken die Johan Polak en Rob van Gennep uitgaven in de roerige jaren zestig in Nederland.
Christine Mundici en Albert Papuzzi kennen hun klassieken en dus ook Pavese. Zij herinneren zich nog goed hoe de schrijver in 1968 tot 'cultfiguur' werd uitgeroepen, omdat hij iets met het verzet te maken had. Pavese had tenslotte tien maanden gevangen heeft gezeten wegens antifascistische activiteiten, al bleken die later vooral uit een liefdesaffaire te bestaan. In 1943, na de val van Mussolini, schreef hij in een brief aan een vriendin: 'Ik ben geen politicus en ik heb niets bij de politiek te winnen. Maar toch, wat een mooie smak! Als een rotte appel.'
Dat Pavese inderdaad geen benul had van politiek bleek in augustus 1990 toen La Stampa een geheim notitieboekje van Pavese uit de Tweede Wereldoorlog publiceerde. Uit de aantekeningen sprak meer sympathie voor Mussolini en Hitler, dan politiek voor correct werd gehouden. Ook schamperde Pavese over zijn antifascistische vrienden: 'Stom als een anti-fascist, wie zei dat ook al weer?' Luisa Sturani, de vrouw van een jeugdvriend van Pavese, nam het in een ingezonden brief aan La Stampa op voor de van zijn voetstuk gevallen schrijver: 'Pavese is nooit anti-fascist geweest. Hij is nooit iets geweest. Hij was de eeuwige adolescent, een getourmenteerd mens, nerveus. De ene dag dacht hij dit, de andere dat. Cesare bestond het 's avonds in God te geloven en als atheïst wakker te worden.'
Het Centraal Station in Turijn, een uit gele stenen opgetrokken neo-classisistisch gebouw, is een zogeheten kopstation. Net als het Gare du Nord in Parijs, of Victoria Station in Londen. De treinen rijden er achterstevoren weer uit. Pavese moet het station goed gekend hebben, want hij reisde diverse malen voor Einaudi naar Rome. Bij zijn terugkomst in Turijn, in maart 1936, uit zijn verbanningsoord in het zuiden van Italië, hoorde Pavese op het perron van een vriend dat Tina 'de vrouw met de hese stem', de dag ervoor was getrouwd. Prompt verloor hij het bewustzijn. Voor Tina was hij de gevangenis ingedraaid door zijn huis als postadres voor haar open te stellen. Tina was een echte antifasciste. Aan haar had Pavese zijn eerste dichtbundel 'Werken maakt moe' uit 1934 opgedragen. Tevergeefs.
Bij deze ene desillusie zou het niet blijven. Telkenmale verloor Pavese het hoofd en steeds voor de verkeerde. Hij viel op danseressen, filmsterren, meisjes in bars, maar die lachten hem vierkant uit. Pavese, de dolende ridder, de dromerige aanbidder, begreep weinig van de liefde en het leven. Hij was een onverbeterlijke cynicus: 'Wat is liefde anders dan de liederlijkheid van een grote aap', en tegelijk een onverbeterlijke romanticus: 'Ofschoon ik overtuigd ben van de toereikendheid van alle menselijke betrekkingen, heb ik een vreselijke dorst naar vriendschap en samenzijn, als een oude vrijster.'
Pavese leed bovendien aan 'ejaculatio praecox', ook toen een handicap in het seksuele verkeer, hij kwam veel te vroeg klaar. 'Vrouwen zeggen: wat maakt het uit, maar ze trouwen met een ander', noteerde Pavese op 25 december 1937 verbitterd in zijn dagboek, maar hij was niet van plan de erotiek uit zijn leven te bannen: 'Als neuken niet het belangrijkste in het leven was, zou Genesis er niet mee beginnen.'
In 1950, het jaar dat Pavese zelfmoord pleegde, telde Turijn circa 400 000 inwoners. Anno 1994 ongeveer het dubbele. Dat is niets vergeleken bij het aantal dat eind jaren zeventig in Turijn woonde, bijna anderhalf miljoen. Toen is Turijn geëxplodeerd, vertelt Alberto Papuzzi. Vooral arme Italianen uit het zuiden kwamen als wespen op de honing af, die in grote hoeveelheden in de Turijnse Fiat-fabrieken werd geproduceerd. De industriële hausse is over, maar Giovanni Agnelli, eigenaar van de Fiat-fabrieken en La Stampa, drukt nog altijd zijn stempel op de hoofdstad van Piemonte.
Zijn laatste bemoeienis betreft de verbouwing van Lingotto, de voormalige Fiat-fabriek aan de Via Nizza in Turijn, met op het dak van het vijfhonderd meter lange gebouw een testcircuit voor nieuwe auto's. Voor die verbouwing is Renzo Piano ingeschakeld, een geniaal architect uit Genua, die het Centre Beaubourg in Parijs mee hielp bouwen en Potsdam van een nieuw hart gaat voorzien. In Lingotto trekken economie en cultuur voor het eerst samen op, zegt Papuzzi. “Ten tijde van Pavese vormden de intellectuelen een eiland in Turijn, rond de uitgeverij van Einaudi, temidden van de harde werkelijkheid. Cultuur en industrie waren twee aparte werelden, die niets met elkaar te maken hadden of wilden hebben. In de boeken van Pavese komt geen Fiat voor, laat staan een fabrieksarbeider. Andersom gold hetzelfde: Agnelli bemoeide zich lange tijd niet met de cultuur.”
Alberto Papuzzi en Christine Mundici hebben niet teveel gezegd, blijkt de andere dag. Aan de Via Nizza wordt hard aan een wonder gewerkt: Lingotto. De afgedankte Fiat-fabriek is al voor een derde gerenoveerd. Aan de buitenkant heeft Renzo Piano de strenge gevelindeling gehandhaafd, alleen zijn de ingangen vergroot en hebben de kozijnen een fris groen kleurtje gekregen. Binnenin is alles gesloopt. In de buik is een auditorium gebouwd, bedoeld voor congressen en concerten, met plaats voor meer dan tweeduizend personen. Veel ruimte is vrij gemaakt voor beurzen en shows. Er komt ook een hotel in, een business centre, een centrum voor innovatie, en de universiteit van Turijn krijgt er volgend jaar vele vierkanten meters toebedeeld.
Helaas, kaartjes voor het concert die avond in het auditorium, een optreden van de wereldberoemde pianist Murray Perahia, zijn niet meer te krijgen, ook niet bij de persbalie. Het concert is al wekenlang uitverkocht. Vanuit Lingotto lopen we richting Po. Als Pavese nog geleefd zou hebben, had hij dit gedeelte van Turijn niet herkend. De stad is explosief gegroeid, er zijn veel lelijke wijken bijgekomen, maar gelukkig zijn de heuvels aan gene zijde van de Po voor de vooruitgang gespaard gebleven. De heuvels ogen nog altijd schilderachtig, ondanks de kille mist die al dagenlang over Turijn hangt. De herfst kleurt de bladeren, de aarde ruikt naar rot en bederf.
'Mijn Helicon is de heuvel van Turijn. Mijn nimfen baden in de Po', schreef Pavese in 1935 vanuit Brancaleone, zijn verbanningsoord in Calabrië. Hij haatte de kobaltblauwe Middellandse Zee, zijn wereld bestond uit Turijn en Santo Stefano Belbo. Hoe graag hij zich ook als cosmopoliet gedroeg, in zijn hart bleef Pavese een provinciaal, die zich verloren voelde zodra hij de vertrouwde omgeving verliet. Hij was punctueel, tot in het bizarre. Stipt om een uur verliet hij Einaudi, om thuis bij zijn zuster te gaan eten. Alleen in de zomer week hij af van dit patroon. Dan liep hij de naar de Po, huurde een roeiboot, trok zijn zwarte zwembroek aan, bond een zakdoek om zijn hoofd, stak een pijp op en las Plato. Voor hij weer terugkeerde naar Einaudi zwom hij een paar rondjes. Zijn zwembroek hing hij later te drogen aan het raam van de uitgeverij. In haar in 1957 verschenen In Memoriam vergeleek de schrijfster Natalia Ginzburg Pavese met Turijn: 'Werkzaam, fronsend en koorstachtig, koppig bezig, en op hetzelfde moment lui en geneigd tot nietsdoen en dromen.'
Op zaterdag opent het wolkendek zich en een mager zonnetje tovert voor het eerst wat kleur in het landschap. We zijn op weg naar Santo Stefano Belbo, het geboortedorp van Pavese, zijn magisch universum, met heuvels, die hij met vrouwenborsten vergeleek, wijngaarden, maisvelden, en lapjes bos. Hier groeit de muskaatdruif, waaruit zulke weelderige wijn wordt geperst. De Langhe is ook het land van de witte truffel, een dure lekkernij diep in de grond verborgen, door honden opgespoord en niet door varkens, zoals in Frankrijk. Pavese had gelijk, de Langhe is een zinnelijke streek. Alleen Santo Stefano Belbo valt, na al die prachtige vergezichten, vies tegen. Het is ronduit lelijk, met cementfabrieken langs de Belbo en een uit de kluiten gewassen plein. In Albergo dell' Angelo, het hotel dat een rol speelt in 'De maan en het vuur', Pavese's laatste en ook mooiste roman, hangt wel een foto van de schrijver aan de muur, naast die van Fausto Coppi, een vermaard wielrenner.
In het Centro Studi Cesare Pavese, een in 1986 door het gemeentebestuur geopend studiecentrum annex bibliotheek, hangt een kopie van de brief die Pavese vanuit de gevangenis aan Mussolini stuurde. Daarin bezwoer hij de Duce dat hij 'er nooit over heeft gedacht aan politiek te doen, van welke aard ook, en allerminst aan antifascisme, en dat ik in ieder geval, wat de lichtzinnigheid aangaat die ik heb betoond bij het plegen van mijn misdrijf, mijn dwaling erkende en het hoofd boog.' In het centrum ligt ook Pavese's exemplaar van 'Dialogen met Leuco', met de haastig neergepende afscheidswoorden op de titelpagina, het pronkstuk op de kleine tentoonstelling. Twee weken later stroomt het hele centrum onder water. Franco Vaccaneo, de beheerder van het studiecentrum, weet dertig boeken uit Pavese's persoonlijke bibliotheek te redden, maar de dikke laag modder verwoest het pronkstuk. De inkt van Pavese's krabbels is uitgelopen. Vaccaneo hoopt echter de tekst in de oorspronkelijke staat te kunnen herstellen.
In het geboortehuis van Pavese, even buiten Santo Stefano Belbo, hebben de Vrienden van de Muskaatwijn zich genesteld. Ooit hebben zij het huis aangekocht, lang voor de gemeente het belang van Pavese inzag. De Vrienden voelen zich de ware schatbewaarders van de schrijver, al zijn er in het abrikoos geschilderde huis nog weinig relicten over. De beheerster van het aanpalende restaurant heeft geheel andere zorgen aan haar hoofd, dan het lot van de getourmenteerde Pavese: Ze verkoopt die dag geen truffels. “De hond heeft die morgen niet naar truffels kunnen zoeken, de aarde is te nat,” legt ze geduldig uit aan een klant. Op de muur van het geboortehuis is een gedenkplaat aangebracht, met daarop de woorden die Pavese op 16 austustus 1950 in zijn dagboek schreef: 'Mijn openbare leven heb ik gespeeld - voor zover ik dat kon. Ik heb gewerkt. Ik heb de mensen poëzie gegeven. Ik heb de lasten van velen gedeeld.' VERVOLG OP KUNST 4
VERVOLG VAN KUNST 3 Na de Tweede Wereldoorlog sloot Pavese zich aan bij de Communistische Partij, uit schuldbesef. Een paar goede vrienden van hem hadden het leven gelaten, onder wie Leone Ginzburg, de echtgenoot van Natalia. Hij was doodgemarteld door de Duitsers voor zijn aandeel in de partizanenstrijd. Terwijl Turijn onder vuur lag, bleef Pavese manuscripten redigeren voor de uitgeverij. Pas toen het huis van zijn zuster beschadigd raakte bij een bombardement, week hij uit naar Serralunga, waar hij 'Dialogen met Leuco' schreef, een bundeling met gespekken van figuren uit de Griekse mythologie, onder wie koning Oedipus, de god Hermes en de nimf Leuco. Pavese ging voor L'Unita schrijven, de communistische krant en vervulde nederig elke rol binnen de partij. In 1947 publiceerde hij een politiek correcte roman. 'De kameraad', overigens niet zijn beste.
In Teatro Alfiero in Turijn treden die zaterdagavond de 'Nuovo Canzoniere Italiano' op, de nieuwe zangers van Italië. Het blijkt de naam te zijn van een groep protestzangers uit de jaren zestig, van wie Fausto Amadei en Paolo Pietrangeli de bekendste zijn, die menig congres van de Italiaanse Communistische Partij hebben opgefleurd met hun ballades en strijdliederen, zichzelf begeleidend op de gitaar. Het wordt een feest van herkenning, voor iedereen. De linkse generatie van '68, dertig jaar ouder en zichtbaar rijker - die ooit Pavese omhelsde en hem in 1990 als een baksteen liet vallen - zingt elk partizanenlied mee. De rode vlag zal overwinnen, weg met Silvio Berlusconi en zijn televisiedemocratie. Ook Umberto Bossi, van de Lega Nord, krijgt een veeg uit de pan.
Op zaterdagmiddag 26 augustus 1950 zocht Cesare Pavese in het archief van L'Unita een mooie foto van zichzelf uit en legde die klaar op het bureau van de dienstdoende eindredacteur. Hij wist dat hij die nacht een einde aan zijn leven ging maken. Op 18 augustus had hij zijn dagboek afgesloten met de woorden: 'Dit is allemaal weerzinwekkend. Geen woorden. Een gebaar. Ik schrijf niet meer.' Naar zijn motieven is vaak gegist. Was hij wanhopig omdat zijn liefde voor Constance Dowling niet werd beantwoord, een Amerikaanse filmster die hij het jaar daarvoor in Rome had ontmoet. Aan haar droeg Pavese zijn laatste dichtbundel op: 'De dood zal komen en jouw ogen hebben'. Voelde hij zich mislukt? Toch niet als schrijver. Nog in juni had hij de prestigieuze Premio Strega ontvangen voor 'De mooie zomer'. Wel als mens.
Hij had het gevecht met het noodlot verloren, vond Pavese. Zelfmoord was in zijn ogen het enige zinnige antwoord. Al in 1937 schreef Pavese in zijn dagboek: 'Het grootste ongelijk van de zelfmoordenaar ligt niet in het doden van zichzelf, maar in het eraan denken en het niet te doen.' Zijn laatste brief aan zijn zuster Maria, gedateerd op 17 augustus 1950, besloot hij met de woorden: 'Het beste met jullie. Ik maak het best, als een vis in het ijs'.
In de Corriere della Sera stond op 29 augustus 1950 het volgdende verslag: 'Toen Cesare Pavese zaterdagavond de 26ste terugkeerde in het hotel, besloot hij tot de extreme daad en nadat hij de weinige woorden van afscheid op de titelpagina van zijn 'Dialogen met Leuco' had geschreven, begon hij een voor een zijn slaappillen klaar te leggen en nam ze vervolgens met grote teugen water in. Toen hij 's ochtends vroeg op het punt stond zich op het bed uit te strekken, ontbrak hem daartoe de kracht en viel hij op de vloer. Er kwam bloed uit zijn elleboog en hij raakte gekwetst aan zijn rug. Hij wist zich echter te herstellen en met een pijnlijke krachtsinspanning wierp hij zich, half ontkleed, op de beddesprei. De doodstrijd moet het einde enkele uren hebben uitgesteld, maar toen het personeel van het hotel, gealarmeerd door de onverklaarbare voortdurende stilte, de deur van de kamer forceerde, was Pavese al een koud kadaver'.
De dood zal komen en jouw ogen hebben - de dood die altijd bij ons is van de ochtend tot aan de avond, slapeloos, doof, als een oude wroeging of een absurde ondeugd. En jouw ogen zullen een zinloos woord zijn, een doodgezwegen schreeuw, een stilte. Zo zie jij ze elke morgen wanneer jij je in de spiegel over jezelf heen buigt. O lieve hoop, die dag zullen ook wij beseffen dat je 't leven bent en dat je 't niets bent.
Voor allen heeft de dood een blik. De dood zal komen en jouw ogen hebben. 't Zal zijn als stoppen met een ondeugd, als in de spiegel een gestorven gezicht ineens weer zien verschijnen, als naar gesloten lippen luisteren. Stom zullen we in de maalstroom afdalen.
Cesare Pavese