De boom
Een jaar of anderhalf jaar geleden wandelt Wim van der Veen via de zogeheten rode route door de Staphorster bossen. Dat doet hij wel vaker maar dit keer gebeurt er iets merkwaardigs. Hij heeft ineens het gevoel aan zijn schouder te worden getrokken. Hij schrikt, kijkt om zich heen, ziet niemand, alleen een boom vlakbij, weet niet wat ervan te denken.
Een week later gebeurt hetzelfde. Uit nieuwsgierigheid gaat hij tegen die boom aanstaan. En dan is het net alsof er een straal door zijn hoofd, zijn rug, zijn benen, zijn voeten gaat. Vier keer heeft hij er tegenaan gestaan, en daarna had hij geen last meer van een voordien pijnlijke schouder.
Sindsdien heeft menig bezoeker tegen de boom, een Oostenrijkse den, geleund, in de hoop daarbij baat te vinden. De boswachter is zo vriendelijk geweest op die plek een bank en een prullenbak te plaatsen. Tegen de stam staat een kruk voor mensen die niet goed ter been zijn en zo hoofd en rug tegen de wonderlijke boom kunnen drukken.
Wie argwaan koestert, houdt Van der Veen (59) voor dat je met een boom niet kunt sjoemelen. Hij is overtuigd van de genezende kracht die van de den uitgaat. Nog steeds, ondanks de diepe snee die onbekende vandalen er een poosje geleden in hebben aangebracht en die hij liefdevol met een stuk gaas heeft omwikkeld. Die snee echter zal onherroepelijk de dood van de hoge, nu nog bloeiende den ten gevolge hebben: de voedende sappen immers die een boom uit de aarde krijgt bereiken hem niet meer. Dat hij op dit moment nog groene bladeren heeft, is, vindt Van der Veen, op zich al een wonder.
Hij weet wanneer de boom zijn einde zal hebben bereikt, want dat heeft zijn pendel, een goudkleurig sieraadje, hem verteld: in augustus. Hij doet voor hoe hij dat heeft achterhaald: de pendel zwaait als het ware ja op de vraag of de boom zal sterven, schudt nee bij de maand mei, knikt ja bij augustus. Die pendel geeft, legt hij uit, ook aan of en zo ja hoeveel keer iemand die aan een of andere kwaal lijdt, naar de boom moet gaan om daar genezing te vinden.
Van der Veen (voordat hij in de vut ging uitvoerder in de bouw) ontdekte een paar jaar geleden dat hij over paranormale gaven beschikte. Praten met bomen, zoals beschreven in het veelbesproken boek van prinses Irene, doet hij niet; hij houdt zich alleen bezig met de genezende kracht die ervan uitgaat. Hij helpt mensen ook door handoplegging. Niets nieuws, vindt hij, dat kwam in de bijbel - hij is hervormd opgevoed - immers ook al voor? Het is er altijd geweest en is er nu nog.
Hij ziet zijn genezende arbeid als een opdracht, een opdracht van de paranormale wereld. Geld vraagt hij er niet voor. En ook voor hemzelf is het iedere keer weer een wonder als iemand van een kwaal verlost wordt. Mensen komen soms huilend binnen en gaan lachend weer weg. Soms denkt hij ook zelf wel eens: hoe kan dat allemaal?