De boer van nu is als een kunstenaar
De toneelvoorstelling ’Machine Agricole’ van de Veenfabriek is gebaseerd op interviews met boeren. Die hebben het tegenwoordig moeilijker met regels dan met de natuur.
In ’Ora et Labora’, een toneelstuk van Heijermans uit 1901, crepeert een koe. Niet zomaar een koe, de enige koe. Het betekent rampspoed voor de boerenfamilie, die voor haar bestaan volledig afhankelijk is van het beest.
Er gaan anno 2010 nog steeds koeien dood bij boerenfamilies. In het toneelstuk ’Machine Agricole’ van de Veenfabriek horen we een boerin vertellen hoe dat bij haar op het bedrijf laatst zo ver kwam: terwijl ze informatie over de koe invoerde in een van de vele administratiesystemen die tegenwoordig het leven op en om een boerderij tot in de details reguleren, was ze een keertje vergeten om op ’ok’ te drukken. En het was achteraf onmogelijk om die vergissing nog te herstellen. Daardoor bestond de koe in administratief opzicht niet. En dus moest de koe ook in het echt doodgemaakt worden.
Er is het een en ander veranderd in de Nederlandse landbouw, de afgelopen eeuw. Regisseur Paul Koek maakte de voorstelling ’Machine Agricole’ onder andere om de ’situatie van de boeren onder de aandacht te brengen’, vertelt hij.
Dat die het niet makkelijk hebben, blijkt al uit de locatie waar de voorstelling plaatsvindt: een boerenschuur in de Zuid-Hollandse polders buiten Warmond, waarvan de eigenaar gestopt is met zijn bedrijf. Er was geen opvolger.
Zo blijven er, door schaalvergroting en professionalisering, steeds minder boeren over in Nederland. Tegelijkertijd lijken we meer van onze overgebleven boeren te houden dan ooit, getuige bijvoorbeeld een programma als ’Boer zoekt vrouw’. Hoe past deze voorstelling in die trend? Koek: „Het interessante van ’Boer zoekt vrouw’ is dat de boer daar voor het eerst als een innovatieve ondernemer wordt getoond. In ’Man bijt hond’ komen ook vaak boeren voorbij, maar dat zijn meestal zonderlinge oude mannen, die in de hoek van hun stal een stuk krentenbrood staan te eten. In ’Boer zoekt vrouw’ is de boer modern geworden; tegelijk kleeft er een hoop sentiment aan. En dat sentiment zit ook wel een beetje in deze voorstelling.”
Een groot deel van de voorstelling is gebaseerd op interviews die de Veenfabriek met boeren hield. Koek: „Iemand van het ministerie van landbouw kwam op bezoek. Hij vond het verbazingwekkend hoe goed ons materiaal aansloot bij de onderwerpen die hij dagelijks tegenkomt in zijn werk.”
De voorstelling begint met scènes uit ’Ora et Labora’ van Heijermans. „Heijermans is voor mij een soort weckpot. Het vertelt iets over hoe het ooit was op het platteland. Idyllisch, aan de ene kant, maar boeren hadden het ook zeker niet makkelijk; de invloed van de natuur was groter. Terwijl inmiddels de invloed van allerlei regels bijzonder groot is geworden. Dat is wat me het meest heeft verbaasd aan die interviews. Al die regels. Hoe moet je zo je bedrijf runnen? Stel je voor dat je zo zou moeten musiceren. Of achter een balie zou moeten staan. Maar veel boeren geven toch blijk van veerkracht. Ze storten zich op de kanoverhuur, of beginnen een natuurcamping. Ze moeten, bij al die regels, improviseren om hun hoofd boven water te houden en hebben daar toch wel plezier in.”
De try-outs van zijn voorstelling trokken zowel kunstliefhebbers als boeren. Koek: „Het is me opgevallen hoe anders die twee groepen op de voorstelling reageren. Er zit bijvoorbeeld een gekke-koeien-dans in, van een acteur in een koeienpak. Boeren herkennen dat meteen en zeggen na afloop dat ze het herkenbaar vonden, hoe die acteur danste. Terwijl kunstliefhebbers uit de stad denken dat hij gewoon een improvisatie stond op te voeren en de link met BSE helemaal niet leggen. Er is ook een deel waarbij het publiek gevraagd wordt om mee te zingen. Boeren doen dat graag, het standaard kunstpubliek heeft daar toch meer schroom voor.”
Het zegt iets over hoe ver boeren en stadsbewoners uit elkaar gegroeid zijn, denkt Koek. Hoewel ze ook iets gemeen hebben, vertelde een van de boeren hem: „Boeren zijn net kunstenaars, zei hij. We zijn niet meer welkom in dit land, maar als we straks weg zijn, zullen ze ons missen.”
Wie het laatste deel van de voorstelling ziet, kan zich niet onttrekken aan de conclusie dat de landbouw zijn langste tijd gehad heeft. De schuur verandert in een laboratorium vol knipperende lichtjes en een wetenschapper vertelt over de toekomst van kweekvlees: daar komt geen dier meer aan te pas. Een dystopie van een lichtelijk gestoorde wetenschapper? „Dat dacht ik ook”, reageert Koek, „tot ik ging googelen op kweekvlees en met Paul van Eelen ging praten, een van de autoriteiten op dat gebied. En wat je er ook van vindt, die ontwikkelingen komen er wel aan. Ik weet niet of je een boerderij nog een boerderij kunt noemen als er in plaats van veertig dieren veertig kweekvleesinstallaties staan. Het kan een hoop dierenleed schelen, maar ik vind het nog wel iets te abstract en bizar om goed te kunnen overzien.”