’Dat maak ik zelf wel uit’
Sinds de klimaatdiscussie is ook het gezag van de wetenschap tanende. Wat betekent dat voor een samenleving, waarin ook het gezag van kerk, politiek en journalistiek al veel langer aan slijtage onderhevig is?
Is er nog gezag dat níet ter discussie staat? De gezagstrojka van dominee, dokter en notaris is allang verbroken. Er zijn dominees die zeggen dat God niet bestaat, de diagnose van de dokter wordt geregeld betwist omdat die niet strookt met wat de mondige burger zelf al op internet had ontdekt en de notaris is – zeker sinds de vaste tarieven voor zijn sector zijn losgelaten – vooral druk doende om zijn hoofd boven water te houden. Het vanzelfsprekende gezag, kortom, bestaat allang niet meer.
„De westerse samenleving heeft een dubbelzinnige houding tegenover het gezag en gezagsuitoefening”, stelde de Britse socioloog Frank Furedi afgelopen november in zijn Thomas More-lezing. ’De hedendaagse westerse samenleving is zelf het product van een opstand tegen het traditionele gezag.
In de achttiende eeuw vergde volgens Furedi het streven naar vrijheid verzet tegen het gezag van kerk en staat. „Sindsdien is het ter discussie stellen van het recht dat het traditionele gezag mag bepalen hoe mensen hun leven leiden, een wezenskenmerk van de moderne cultuur geworden.”
Bovendien, zo vervolgt Furedi, wordt de uitoefening van gezag als zodanig steeds meer als een inbreuk op de individuele vrijheid beschouwd. „Veel mensen zijn gezag per definitie als de tegenpool van vrijheid gaan beschouwen, en de beperking van de rol ervan wordt als doelstelling gezien van bewegingen die voor de uitbreiding van democratische rechten strijden. Een gevolg van deze ontwikkeling is dat vaak elke vorm van gezag met argwaan wordt bezien.”
Al in de jaren dertig van de negentiende eeuw schetste de Franse aristocraat en filosoof Alexis de Tocqueville (1805-1859) de crisis van het gezag: „Zijn alle tijden geweest zoals de onze? Tijden, waarin orde verward wordt met onderdrukking, waarin de heilige leer van de vrijheid gezien wordt als minachting voor de wet en waarin niets meer verboden of toegestaan is, eerlijk of onbetrouwbaar, waar of leugen.”
Kerk, politiek, overheid, rechterlijke macht, journalistiek, bedrijfsleven: allemaal lijden ze – de een al geruime tijd, de ander wat korter – aan gezagsverlies. Een klein 30 procent van de Nederlanders heeft nog vertrouwen in het parlement, blijkt uit de recente World Values Survey. De overheid heeft het vertrouwen van 27 procent van de bevolking, meldt hetzelfde onderzoek. Bijna 45 procent heeft vertrouwen in de rechterlijke macht, 32 procent in de pers.
Maar nu is er iets nieuws aan de hand, zegt hoogleraar cultuursociologie Dick Houtman van de Rotterdamse Erasmus Universiteit. „Er is een belangrijk verschil tussen instituten als politiek, overheid en religie aan de ene kant en de wetenschap aan de andere kant. Die eerste groep gaat over goed en kwaad, over moraal, over wat deugt en wat niet. Dat geldt voor de wetenschap niet. De wetenschap tracht feiten te onderzoeken en te presenteren. Dat nu ook dát wordt betwist is een hachelijke zaak.”
Het gebeurde vorige week: in een belangrijk rapport van het internationale klimaatpanel IPCC bleken fouten te staan. Woede barstte los. Wetenschappelijke volksverlakkerij, klonk het op internetfora. Politiek Den Haag roerde zich. De PVV noemde de IPCC-wetenschappers ’liegende, frauderende en manipulerende boeven, oplichters en andere zakkenvullers’.
Eerder waren het de campagne om meisjes in te enten tegen baarmoederhalskanker en de inentingsoperatie tegen de Mexicaanse griep die tot wantrouwen richting wetenschap leidden. Over de griep deden – op internet vooral – de meest fantasierijke complottheorieën de ronde. Het RIVM, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, zag zich genoodzaakt om, in een poging om meer animo te kweken voor het vaccin tegen baarmoederhalskanker, een marketingbureau in de arm te nemen. ’Een losse opmerking van een moeder telt op internet net zo zwaar als een analyse van een deskundige’, zei RIVM-directeur Roel Coutinho daarover in deze krant. ’We waren ons gezag kwijt.’
Hoe komt dat? „De onzekere overheid heeft de wetenschap nodig voor haar beleid, voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken”, zegt Houtman. „Als de wetenschap zich dan uitlaat over het soort vraagstukken dat het politieke debat flink bezighoudt, wordt die wetenschap ineens flink zwaar beladen. De wetenschap politiseert.”
En dat is riskant, zeg Dorien Pessers, hoogleraar rechtstheorie aan de Vrije Universiteit en hoogleraar algemene rechtsleer aan de Universiteit van Amsterdam. „Het lijkt steeds belangrijker te worden dat de wetenschap met kant-en-klare antwoorden komt. Maar dat kan helemaal niet, dat staat haaks op de aard van de wetenschap. Wetenschap is nooit af. De wetenschap blijft voortdurend naar antwoorden zoeken, die is genuanceerd, die kan geen finale antwoorden geven. Maar dat rijmt helemaal niet met het politieke debat. Als de wetenschap teveel verstrengeld raakt met de politiek wordt het link: dan gaat de wetenschap een eigen selectief leven leiden en wordt haar gezag verder aangetast.”
Wat betekent het voor een samenleving, als er steeds minder gezag overblijft? Socioloog Furedi is er somber over: ’Geen enkele maatschappij kan natuurlijk voortbestaan zonder de werking van gezaghebbende instellingen ter handhaving van de orde en sociale coördinatie waarbinnen individuen hun doelen kunnen nastreven. Maar bij gebrek aan een positief gezagsverhaal proberen we het gezagsvraagstuk te omzeilen door het te compenseren met behulp van regelgeving, nieuwe procedures en microbeheer van het persoonlijke leven.’
En dat is precies wat er nu gebeurt, zegt Houtman. De samenleving individualiseert steeds verder. De burger wordt steeds mondiger, steeds zelfstandiger, steeds geëmancipeerder. „De eigen, persoonlijke ervaringen zijn daarmee centraal komen te staan. Dat manifesteert zich op allerlei manieren. Kijk naar het weerbericht. Vroeger zei de weerman: ’Het wordt morgen drie graden’. Nu zegt de weerman: ’Het wordt morgen drie graden, maar de gevoelstemperatuur ligt een stuk lager’. De eigen ervaringen zijn heilig. Die moeten serieus genomen worden. Maar die eigen ervaringen, zo vinden we, hebben niets meer van doen met die kunstmatige, voorheen gezaghebbende instituties. Die instituties zijn losgezongen van onze levens. Ze zijn zelfs onze tegenstanders geworden.”
En daar dient zich een rare paradox aan. „Enerzijds definieert de burger de overheid, dat voorheen gezaghebbende instituut, als tegenstander. Wij hard werkende burgers worden voortdurend door die ellendige regeltjesverzinnende overheid dwars gezeten. Maar zodra de burger iets niet bevalt, wijst hij direct naar de overheid. Die moet het probleem oplossen.”
De overheid – onzeker, vol verlangen om dichter bij de burger te komen – wil dat probleem graag oplossen, maar kan dat eigenlijk alleen maar doen door nieuwe procedures, nieuwe regelgeving in het leven te roepen. „En daar voelt die burger zich dan weer door gehinderd. De samenleving wordt daardoor steeds moeilijker bestuurbaar.”
In het afnemende gezag van de overheid ligt volgens Houtman een deel van de verklaring voor de bloei van het populisme in Nederland. „De populist plaatst zich naast ’de gewone man’. De populist zegt dat hij die eigen ervaringen van de burger wel degelijk begrijpt. En dat hij dat gedoe in Den Haag ook maar niets vindt. Daarmee werkt het populisme een verdere vervreemding van de gezaghebbende instituties in de hand. Het is opvallend hoe vaak het juist politici zijn die ’de Haagse kaasstolp’ hekelen. Er is al een kloof tussen burger en politiek, maar in toenemende mate ook een kloof tussen politicus en politiek.”
De overheid zou moeten uitdragen, zegt Houtman, dat ze niet alles kan oplossen. „Maar dat is een onaangename boodschap in populistische tijden. Het grillige electoraat zit daar niet op te wachten, je trekt er geen stemmen mee.”
Het paradoxale is, volgens Houtman, dat júist omdat die ene gemeenschap steeds minder realiteit is, het verlangen naar zo’n gemeenschap toeneemt. „Een samenleving heeft gemeenschappelijk doelstellingen nodig. En je ziet overal dat daar naar gezocht wordt. Dat zie je in het politieke debat, waar de vraag naar de Nederlandse identiteit veelbesproken is. En je ziet het bijvoorbeeld ook terug in de veelheid aan canons, en aan de stortvloed aan retro-televisie. Dat bewijst het verlangen naar gemeenschap en daarmee eigenlijk ook het verlangen naar gezag.”