Dandy die Nederland graag draaien om de oren gaf
Hij was een van de belangrijkste en kleurrijkste literatoren van de afgelopen decennia. En volgens Rob Schouten bovenal een van de markantste ooggetuigen van de omslag die Nederland maakte van 'stabiel calvinisme naar zwevend, ideologieloos hedonisme'.
Volkomen onverwacht, maar wat dat betreft wel in de geest van zijn werk, overleed donderdag schrijver, dichter en essayist Gerrit Komrij. Van meet af aan, dat wil zeggen direct bij zijn debuut in 1968 met de dichtbundel 'Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten', was duidelijk dat Komrij anders gebekt was dan de schrijvers die op dat moment in Nederland aan het woord waren. Over een hele eeuw van modernisme, humanisme en psychologisch realisme, greep hij terug naar het midden van de negentiende eeuw, de tijd waarin de Romantiek van hoogdravende bezorger van onbestemde gevoelens een scherpe wending naar ironie, satire en decadentie maakte.
Komrij was verwant met schrijvers als Oscar Wilde en Alfred Jarry. In Nederland kun je iemand als de negentiende-eeuwse dichter Gerrit van der Linde, die publiceerde onder het synoniem De Schoolmeester, als zijn voorganger aanwijzen. Over hem zei Komrij ooit: "De Schoolmeester en ik. We zijn te zeer familie. Zodra ons iets te dicht op de huid komt, steken we er getweeën de draak mee."
Komrij's werk werd er het toonbeeld van de maskerade mee. Niet het gevoel, maar de verhulling ervan, werd zijn literaire handelsmerk. Daarmee stond hij aanvankelijk dwars op de geest des tijds maar vormde haar tegelijkertijd ook langzaam om.
Zijn vroege werk gaat nog opzichtig nergens over, of over triviale, banale onderwerpen. 'Ik ben een vlieg, kruip gulzig in de aars / Van paarden' schrijft hij bij wijze van zelfportret in 1968. In de loop van zijn carrière zal deze epaterende houding steeds meer uitlopen op een satirische kijk op wereld en maatschappij. De kern blijft langdurig zijn poëzie waarvan hij als een ware estheet en maniërist onbewogen bundels blijft afscheiden, waarin hij zijn virtuoze, maar ook tegendraadse kunsten vertoont.
In de inleiding op zijn misschien wel beroemdste en in elk geval meest verspreide werk, de bloemlezing 'De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige verzen', talloze malen uitgebreid en herzien, schrijft hij als zijn motto: 'Het accent ligt, om een indruk te wekken, hier meer op het vakmanschap, de smaak en het volwassen gezicht dan op het stamelen, de vulgaire sentimenten en het simpeldom. Meer op de satire, de maskerade, de afstandelijkheid dan op de dodelijke ernst, de eenduidigheid en het volle leven.' Dat achter die satirische levenshouding nog wel wat meer schuilgaat dan eenvoudige provocatie van bestaande instituten en ideeën blijkt vooral uit de columns en essays die hij na de jaren zeventig in toenemende mate gaat schrijven. Met een scherp oog voor smakeloosheid en hypocrisie kritiseert hij zaken als de Nederlandse tv, de hedendaagse architectuur, de vaderlandse politiek. Niet zomaar om kritiek te leveren maar vooral ook om uit te drukken dat allerlei vaste morele waarden op losse schroeven staan.
Opgekomen in de woelige jaren zestig is hij een van de markantste ooggetuigen van de omslag die Nederland in de navolgende jaren maakt, van stabiel calvinisme naar zwevend, ideologieloos hedonisme. Het zijn overigens standpunten en ideeën die vooral aankomen door de brille waarmee Komrij ze verkondigde; een echte denker probeerde hij niet te zijn, wel een woordkunstenaar met oog voor de wereld om hem heen.
In 'De gelukkige schizo' schrijft deze vertegenwoordiger van het libertijnse levensgevoel in Nederland zoveel als een ongelovige geloofsverklaring: 'Waarom zouden ideologische hoerigheid en diepgelovig ongeloof niet de natuurlijke staat van de mens zijn? Waarom voelt hij altijd weer de drang zich in dat spinneweb van uitvluchten te storten als hij anders doet dan hij denkt, anders voelt dan hij doet? Waarom moet hij met termen goochelen en zich interessante motieven toedichten als hij drijfzand onder zijn voeten voelt? Waarom die afschuw van averechtse meningen over een en hetzelfde? Waarom dat heilig ontzag voor mensen "die ergens voor staan"? Voor systeemachtige luchtkastelen. Waarom zo jaloers op overtuiging en zekerheid? Op coherent lijkende gedachtegangen?'
Met zulke ideeën richtte Komrij zich tegen de fundamenten van de Nederlandse naoorlogse beschaving en boorde daaronder een diepere laag van twijfels en dubbelzinnigheid aan. Cruciaal in zijn opvatting over de mens en de maatschappij is ongetwijfeld zijn homoseksuele 'levensbeschouwing', die hij uitdagend voorstelde als de enig juiste artistieke opvatting. Maar ook zijn achtergrond, geboren in Winterswijk in een socialistisch arbeidersmilieu waaraan hij zich volstrekt ontworstelde, speelt een belangrijke rol.
Naast gedichten en essays schreef Komrij in de loop der jaren talloze toneelstukken en romans, die vaak een verkapt autobiografische achtergrond hebben en waarin hij zijn illusieloze ideeën over de huidige maatschappij, maar ook een diep gevoel voor tweespalt uitdrukt. Nog in zijn laatste roman 'De loopjongen' voert hij een goedgelovige jongeman in de jaren zestig op die in de val van het idealisme loopt.
Het is een virtuoos, maar ook enigszins bitter portret van een generatie die Komrij mede gevormd heeft. Met zijn boeken en publieke optredens gaf de uitgesproken dandy die Komrij ook was, het brave Nederland als het ware steeds weer een draai om de oren.
Zelf vertrok hij in de jaren tachtig, deels uit onvrede met het Nederlandse culturele klimaat, met zijn levenspartner Charles Hoffmann naar Portugal, van waaruit hij het vaderland onverminderd bleef bedienen en bestoken met zijn snijdende pen.
Gerrit Komrij was een van de onvermoeibaarste en vruchtbaarste Nederlandse schrijvers van de afgelopen halve eeuw, een globale biografie bevat al zeker zo'n vijftig titels. Vaak stootte hij de Nederlandse maatschappij, maar ook de schrijverswereld tegen het hoofd. Het controversiële was zijn handelsmerk. Toch ontving hij alle literaire prijzen, waaronder de P.C. Hooftprijs in 1993, tot zijn eigen verbazing en allicht gemaskeerde verdriet niet voor zijn poëzie, maar voor zijn beschouwend proza.
Daarnaast ontving hij een eredoctoraat van de Leidse universiteit en werd er in zijn geboorteplaats een school naar hem vernoemd. Komrij was verder de eerste Dichter des Vaderlands, nadat dit instituut in leven was geroepen, hij richtte het poëzietijdschrift Awater op en was de initiator van de Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. Met zijn dood verliest Nederland de ongetwijfeld grootste satiricus uit zijn literaire geschiedenis.
Maskers
De man die vrolijk met zijn masker speelde
Totdat het uur sloeg dat zijn waar gelaat
Muurvast één leven met zijn masker deelde:
Als kind al maakte dat verhaal me kwaad.
Zoiets was zuur. Straks, als ik groot zou zijn,
Zou ik bewijzen dat het anders kon:
Dat ieder masker veilig, zonder pijn,
Weer van je hoofd kon, als een capuchon.
En lang heb ik daar heilig in geloofd.
Op niets bedacht hield ik mijn aard verborgen
Opdat die, als mijn speelvuur was gedoofd,
Zuiver zou blijken als de eerste morgen.
Nu ben ik oud, alleen om te erkennen:
't Verhaal is waar. Het masker gaat niet af.
Het is alsof je aan de hel moet wennen.
Het is alsof je kijkt in een leeg graf.
Uit: 'Alle gedichten tot gisteren' (1999)
undefined