Daar stond hij, in dat grote paleis
Mahlers Urlicht weerklonk aan het einde. Jules Schelvis had voor het allerlaatst zijn Rachel verloren in de consternatie bij het afleggen van zijn bezittingen. Zijn koffer, de opgerolde deken, zijn gitaar. Daar stond hij, 22 jaar, stinkend en ongeschoren ergens in een uithoek van Polen, geboomte, gras, houten gebouwen met vriendelijke bloemen in de vensterbanken. Het bord zei: SS-Sonderkommando Sobibor. Hij kende dat woord niet. Sonderkommando.
Je lijkt wel een jonge rabbi, had Rachel wat spottend gezegd aan het eind van die helse driedaagse treinrit in een veewagon. En nog één allerlaatste keer vertelde hij hoe ze haar gouden horloge in een kuiltje had geworpen en er met haar voet snel wat zand over had geschoven. Dat hij moest helpen onthouden waar ze het had begraven. Voor later, voor straks.
Rachel, zo dicht naast hem al die tijd, was in die consternatie over de spullen ineens verdwenen. Zoals alle vrouwen en kinderen. Hij had haar niet eens meer iets kunnen toeroepen. Rachel Borzykowski, 20 jaar. Sinds anderhalf jaar zijn vrouw. Ze had zich uit moeten kleden, een werkjood had haar haar afgeknipt, en daarna was ze het badhuis ingeleid, naar een van de zes ruimtes, vier bij vier groot.
Zo werkte de fabriek, sprak de man die nu over was van de man die 72 jaar geleden Rachel verloor. Een 94-jarige, gebogen, met dunner wordende stem. En zie waar hij stond. In de vestibule van het Vredespaleis. De bronzen deuren, het marmer op de vloeren, ingelegd de Sol Justitiae, de Zon van de Gerechtigheid, en marmer tegen de wanden voorzien van pilasters, de palissanderhouten banken, de kruisgewelven in kalkzandsteen, de gordelbogen en palmettenranden, grote kandelabers in verguld brons. Voor hem rees het keizerlijke trappenhuis op, ook in marmer, maar nu elke tree bezet met publiek.
In zijn gehoor de ambassadeurs van Polen en Israël, de voorzitter van de Tweede Kamer, de burgemeester van Den Haag, en nog eens bijna driehonderdvijftig belangstellenden, die zich in de monumentale T-vormige ruimte persten.
Tv-camera's zwenkten. De hal in blauw licht.
Jules Schelvis was aan het eind gekomen van een tournee, met om hem heen die mantel van schitterende muziek, aangedreven door dirigent Jan Vermaning en uitgevoerd door het Nationaal Symfonisch Kamerorkest. En helemaal aan het slot herhaalde hij met zijn laatste stem dat bijna smartelijke verzoek. Vertel het uw kinderen in eenvoudige bewoordingen.
Toen haalde de dirigent hem naar voren. Applaus klaterde tegen de kruisgewelven, het orkest week uiteen als de Rode Zee. Met een grote moeizame stap werd hij op de verhoging geholpen waarop zojuist de dirigent had gestaan. Zijn gezicht een worsteling. Bevende lippen. Iemand reikte hem een bos bloemen aan. Daar stond hij, op dat voetstuk van herinnering.
Na afloop bedankte iedereen hem. Alsof hij hun leven had veranderd. Orkestleden, de mensen van de techniek, van de televisie. En naast hem de mezzosopraan Marjolein Niels, die dat Urlicht had gezongen, zo mooi dat Jules Schelvis zijn tranen nauwelijks kon bedwingen.
Das ewig, selig' Leben.
undefined