Controverse rond medicijn tegen oogziekte
Oogartsen worstelen met een dilemma: moeten ze hun patiënten een nieuw en duur medicijn voorschrijven, of liever een goedkoper middel dat mogelijk minder goed werkt?
Half februari komt er een nieuw medicijn op de markt. Het heet Lucentis en wordt verkocht door farmaceut Novartis. Het middel werkt volgens artsen erg goed tegen de meestvoorkomende vorm van blindheid bij ouderen, de zogeheten ’natte maculadegeneratie’.
Niet alleen brengt het deze ziekte tot staan, een op de drie patiënten krijgt er zelfs een deel van het verloren gezichtsvermogen mee terug. Lucentis is het enige middel waarvan een dergelijk succes wetenschappelijk bewezen is, reden waarom het vakblad Science het heeft uitgeroepen tot geneesmiddel van het jaar 2006.
Toch zijn oogartsen niet zonder meer voorstander van het medicament. Een werkgroep van het Nederlands Oogheelkundig Gezelschap discussieert zelfs over de vraag of artsen het middel überhaupt aan patiënten moeten gaan voorschijven. Er hangt namelijk nogal een prijskaartje aan.
Alleen al in het begin zijn er drie injecties in de oogbol nodig. Die kosten elk 1133 euro. Daarna zijn mogelijk nog jarenlang vervolginjecties nodig. Gemiddeld zijn er elk jaar minstens 5000 nieuwe patiënten met deze acute oogziekte, dus de kosten lopen al snel in de tientallen miljoenen per jaar. Ziekenhuizen kunnen dat nauwelijks opbrengen zonder andere patiënten in de kou te zetten.
Vreemd genoeg bestaat er een alternatief dat dertig keer zo goedkoop is: Avastine, van het farmaceutische bedrijf Roche. Van oorsprong is dit nog jonge middel bedoeld voor patiënten met darmkanker. Het wordt dan in hoge doses in het bloed geïnjecteerd. In veel lagere doses, rechtstreeks ingespoten in het oog, werkt het echter net als Lucentis, ontdekte de Amerikaanse arts Philip Rosenfeld twee jaar geleden.
Beide middelen bevatten grofweg dezelfde moleculen met hetzelfde werkingsmechanisme. Lucentis is alleen iets kleiner, specifieker en geavanceerder. En omdat Avastine niet voor het oog gemaakt is, moet de patiënt daar expliciet over worden geïnformeerd en moet de behandeling worden gevolgd alsof het een experiment betreft.
De Amerikaan Rosenfeld heeft vele patiënten beschreven die uitstekend op het goedkope alternatief reageerden. Dat is een sterke aanwijzing voor de werkzaamheid. Maar echt bewijs – een wetenschappelijke studie met een grote patiëntengroep – ontbreekt nog. Om die reden geven veel artsen de voorkeur aan Lucentis; daarvan is tenminste zeker wat patiënten eraan hebben. Bovendien voorkomt het middel dat veel ouderen slechtziend en afhankelijk worden. Mogelijk verdient het zichzelf dus terug.
Sommige oogartsen benadrukken daarentegen dat zij ook de sociale verantwoordelijkheid hebben om de gezondheidszorg betaalbaar te houden. Nu het goedkope middel wereldwijd op veel plaatsen met succes wordt gebruikt, vinden zij het verkwistend om voor het prijzige Lucentis te kiezen.
J. Keunen, hoogleraar oogheelkunde in het Universitair Medisch Centrum St. Radboud, spreekt van een ’duivels dilemma’. Hij hoopt in elk geval dat Lucentis snel op de lijst van dure geneesmiddelen wordt geplaatst, zodat ziekenhuizen 80 procent vergoed krijgen. Daarnaast pleit hij voor een Nederlands onderzoek waarin de werking van beide middelen wordt vergeleken. Alleen dat zou uiteindelijk licht in de duisternis scheppen.