Brieven

Anniek van den Brand schrijft elke week over familie - en alles wat daarop lijkt.

ANNIEK VAN DEN BRAND

a.vandenbrand@trouw.nl

Of ik soms interesse heb in oude brieven, vraagt mijn ome Jan. In de jaren vijftig en zestig zijn ze aan hem geschreven door zijn ouders en broers en zussen, onder wie mijn vader. Ome Jan studeerde sinds zijn elfde ver van huis op het seminarie.

De volgeschreven blaadjes schetsen een kraakhelder beeld van het dagelijks leven van mijn familie, zestig jaar geleden. Levendig en vol details als de brieven zijn, kan ik de gesprekken bijna horen. Alsof ik aan mijn oma's keukentafel zit en mijn vader zie binnenlopen - amper ouder dan mijn eigen zoon nu.

Zo lees ik hoe de zon zich op vrijdag 11 september 1953 de hele dag schuil houdt achter grijze wolken. Met twee voeten trapt Tilly, een oudere zus van mijn vader, op het grote pedaal van haar naaimachine - hoe meer kracht ze zet, hoe harder die gaat. Ze is bezig aan een toog voor haar broer Jan. Alleen de mouwen moeten er nog in. Over krap twee weken is zijn inkleding. Ze weet niet precies wat dat is, maar het klinkt voornaam. De broek is al klaar. Die kan op de post - van de ene kant van Brabant naar Halsteren, het dorpje in de buurt van Bergen op Zoom waar haar broer bij de paters op internaat is. De toog zullen haar vader en moeder hem zelf brengen, als ze voor de plechtigheid meerijden met een stel uit een naburig dorp, dat ook een zoon in Halsteren heeft en een auto bezit.

Vanaf haar naaitafel in de keuken, hoort Tilly hoe haar moeder de mand van de transportfiets vollaadt. Haar moeder heeft, zoals elke ochtend, de bestellingen afgewogen; van grootverpakkingen suiker, vermicelli en bloem maakt ze voor de klanten zakjes van een half pond, een pond, een kilo.

Zometeen vertrekken haar broer en zus met de volgepakte fiets naar de grote boerengezinnen die buiten het dorp wonen. Zwaar werk, weet ze, met die grote, lompe fiets over zandwegen, over modderige erven met valse honden, door weer en wind. Haar ouders overwegen een auto aan te schaffen.

De keukendeur zwaait open. Het is Leo, Tilly's jongste broer, een jongen die haar altijd een glimlach weet te ontlokken. Net vijftien is hij, maar nog net zo kinderlijk als twee, drie jaar geleden. Of de post al is geweest, vraagt hij. Ze schudt van nee. Ze weet waarop hij wacht, waarop hij al weken wacht: een masker voor de indianenclub die hij met zijn vrienden heeft opgericht. Zijn broer in Halsteren, had hij zo bedacht, heeft tijd genoeg om zoiets voor hem te maken. Zijn vader, die bakker, kastelein én kruidenier tegelijkertijd is, heeft het voor zulke dingen veel te druk. En zijn moeder, met acht kinderen, een winkel en een café, heeft ook geen tijd. Tilly schudt van nee: de post is nog niet geweest.

Mijn ome Jan is nooit priester geworden. Leo, de jongste broer, werd veertien jaar later mijn vader. Hoe jong hij ook is, in de brieven die hij schrijft herken ik zijn grappen, zijn voorliefde voor lekker eten, hoe zeer hij zich in anderen kan verplaatsen. Hij blijft maar vragen om dat indianenmasker - en ik denk: zal ik dat dan maar even voor je maken?

undefined

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden